Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Rotterdamvan 13 januari 2016, nr. ROT 15/4611, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 19 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met nummer 16/01037. Het beroep in cassatie was ingesteld door [X] B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 13 januari 2016, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 19 oktober 2015 werd behandeld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de partij zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.