Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
8 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van hun vermogen na echtscheiding. Partijen waren in 1986 op huwelijkse voorwaarden gehuwd, waarbij zij met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen waren getrouwd. De vrouw had in haar verzoekschrift tot echtscheiding verzocht om een verdeling van het te verrekenen vermogen, waarbij zij stelde dat de waarde van de vennootschap van de man moest worden verrekend en dat de rekening-courantschuld van de man aan de vennootschap aan hem moest worden toegescheiden. De rechtbank had de man opgedragen bewijs te leveren van zijn stelling dat de schuld aan de vennootschap voornamelijk was ontstaan door privé-uitgaven, maar had de beslissing hierover aangehouden.
Het gerechtshof had in een tussenbeschikking geoordeeld dat de rekening-courantschuld niet viel in enige tussen partijen bestaande gemeenschap, en dat de man in privé aansprakelijk was voor deze schuld. Het hof oordeelde dat de opnames uit de rekening-courant niet als netto-inkomen van de man konden worden gekwalificeerd, en dat de schuld tussen partijen moest worden verrekend voor zover deze was ontstaan ter dekking van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. In de eindbeschikking vernietigde het hof de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de bewijsopdracht en oordeelde dat de vennootschap in eigendom toebehoorde aan de man.
De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw verworpen, waarbij werd geoordeeld dat het hof terecht had beslist dat de vennootschap niet in de tussen partijen bestaande gemeenschap viel en dat de rechtbank de zaak terug moest verwijzen voor verdere behandeling van de rekening-courantschuld. De Hoge Raad benadrukte dat de stelling van de vrouw dat de schuld in rekening-courant moest worden bezien in samenhang met het vermogen van de vennootschap, niet op feiten was gebaseerd. De beslissing van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van vermogen na echtscheiding.