Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
2 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1969, in cassatie is gegaan tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De advocaat van de betrokkene, mr. J.L.E. Marchal, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarin werd geklaagd over de wijze waarop het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld. Het Hof had deze schatting mede gebaseerd op schriftelijke bescheiden met anonieme verklaringen, zonder te onderzoeken of deze verklaringen betrouwbaar waren en of de verdedigingsrechten van de betrokkene voldoende waren gewaarborgd.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in zijn uitspraak niet heeft aangetoond dat het de betrouwbaarheid van de anonieme verklaringen heeft onderzocht, wat in strijd is met de eisen van artikel 360, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de rechter in een ontnemingsprocedure blijk geeft van een dergelijk onderzoek wanneer de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op anonieme verklaringen. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Hof, zodat deze opnieuw kan worden berecht op basis van de bestaande hoger beroep.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de bescherming van verdedigingsrechten in ontnemingsprocedures, vooral wanneer gebruik wordt gemaakt van anonieme verklaringen als bewijs.