Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Slotsom
2 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 2013 was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De Rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 49.336,52, gebaseerd op onder andere een anonieme verklaring die in een proces-verbaal was neergelegd. De betrokkene heeft in cassatie aangevoerd dat de schatting van het voordeel mede was ontleend aan deze anonieme verklaring, zonder dat de rechter had onderzocht of deze verklaring betrouwbaar was en of de verdedigingsrechten van de betrokkene waren gewaarborgd.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechter in de ontnemingsprocedure, wanneer hij een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert op een schriftelijk bescheid met een anonieme verklaring, moet voldoen aan de eisen van artikel 360, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit houdt in dat de rechter moet onderzoeken of de anonieme verklaring betrouwbaar is en of de verdedigingsrechten van de betrokkene in voldoende mate zijn gerespecteerd. Aangezien het Hof de uitspraak van de Rechtbank had bevestigd zonder aan te tonen dat aan deze eisen was voldaan, vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het gebruik van anonieme verklaringen in strafzaken, vooral in het kader van ontnemingsprocedures, waar de rechten van de betrokkene cruciaal zijn.