Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, waarin een klaagschrift is ingediend door de klager met betrekking tot inbeslaggenomen goederen. De Rechtbank had op 7 januari 2015 beslist dat het klaagschrift, voor zover het de teruggave van de inbeslaggenomen motorfiets betreft, gegrond was, maar dat het beslag op het motorblok voortgezet moest worden. De klager, geboren in 1987, had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, met de stelling dat de Rechtbank zich niet had uitgelaten over het belang van de strafvordering met betrekking tot het voortduren van het beslag op het motorblok.
De Hoge Raad heeft op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in deze zaak. De Advocaat-Generaal G. Knigge had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking voor zover het de ongegrondverklaring van het beklag over het motorblok betreft, maar de Hoge Raad oordeelde dat het middel feitelijke grondslag mist. De Rechtbank had immers wel degelijk de vraag of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, in haar overwegingen betrokken. De Hoge Raad bevestigde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het motorblok, omdat dit van misdrijf afkomstig was.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de Rechtbank, waarbij de teruggave van de motorfiets zonder het motorblok werd gelast. Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.