ECLI:NL:HR:2016:173

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
15/01513
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake beslag in verband met onregelmatigheden bij aanleg geluidswal

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de Officier van Justitie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, waarin een klaagschrift werd gegrond verklaard. Het klaagschrift had betrekking op het beslag dat was gelegd op onroerende zaken van de klaagster, in verband met vermoedelijke onregelmatigheden bij de aanleg van een geluidswal. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank het juiste toetsingskader heeft gehanteerd, maar de beoordelingsmaatstaf niet correct heeft toegepast. De Rechtbank had moeten vaststellen of het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later een geldboete of een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zou opleggen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en verwijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling.

De feiten van de zaak zijn als volgt: in 2008 verleende de gemeente Menameradiel een aanlegvergunning voor de geluidswal. In 2012 werd geconstateerd dat de geluidswal groter was dan vergund en er bestond het vermoeden van ontgrondingen zonder vergunning. De rechter-commissaris verleende op verzoek van de officier van justitie een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag. De Rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond, maar de Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het beslag in stand kon blijven.

De Hoge Raad benadrukt dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift summier van aard is, maar dat er wel kritisch naar de feiten en omstandigheden gekeken moet worden. De Raad concludeert dat de Rechtbank niet voldoende heeft aangetoond dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later een geldboete zou opleggen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking en verwijst de zaak terug naar de Rechtbank Overijssel voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

2 februari 2016
Strafkamer
nr. S 15/01513 B
AGE/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 februari 2015, nummer RK 14/1114, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de klaagster, mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman van de klaagster heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de gegrondverklaring van het beklag.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot opheffing dan wel beperking van de op de voet van art. 94a Sv gelegde beslagen op diverse onroerende zaken, gegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"5. De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Feiten en omstandigheden
In 2008 is door de gemeente Menameradiel aan [klaagster] een aanlegvergunning verleend voor het aanleggen van een geluidswal gelegen aan de Rijksstraatweg te Menaldum. In december 2012 is geconstateerd dat de geluidswal groter is geworden dan vergund. Daarnaast bestaat het vermoeden dat onder en nabij de geluidswal ontgrondingen hebben plaatsgevonden zonder dat daarvoor een ontgrondingsvergunning was verleend door Gedeputeerde Staten van Friesland.
De rechter-commissaris heeft op 10 juli 2014 op vordering van de officier van justitie een machtiging verleend tot het leggen van conservatoir beslag tot verhaal van een op te leggen geldboete en/of een op te leggen betalingsverplichting aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en/of een op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr. De vordering is door de rechter-commissaris geschat op een bedrag van € 1.239.040,00. Op 24 juli 2014 is door de officier van justitie een bevel tot inbeslagneming uitgevaardigd inzake de onder paragraaf 1 genoemde onroerende zaken.
Maatstaf
In geval van beslag op grond van artikel 94a Sv dient de rechter te beoordelen of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66) volgt dat de toe te passen maatstaf niet uitsluit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Overwegingen
Klaagster wenst primair de inbeslaggenomen onroerende zaken terug te krijgen en wenst subsidiair dat het beslag wordt beperkt.
De raadkamer overweegt daarover het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat volgens vaste jurisprudentie het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in
artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Van de rechter in de beklagprocedure kan niet worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruit loopt op het in de hoofdzaak te geven oordeel. De rechter tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag. Ondanks het summiere karakter van de beklagprocedure dient dus kritisch naar deze feiten en omstandigheden te worden gekeken.
Gelet op alle stukken in het onderhavige dossier, die elkaar op diverse punten tegenspreken, in elk geval geen eenduidige conclusies bevatten met betrekking tot bijvoorbeeld de omvang van de geluidswal en of er, en zo ja in hoeverre, ontgronding zonder vergunning heeft plaatsgevonden alsmede met betrekking tot het bedrag dat door de vermeende strafbare feiten eventueel aan wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn verkregen door klaagster (gedoeld wordt op de bij de stukken gevoegde bescheiden, te weten het rapport van [A] met bijlagen van 18 december 2014, opgemaakt door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , het rapport van het NFI van 31 december 2014 met bijlage, opgemaakt door ir. A.K. van den Eijkel, het rapport van [B] met bijlagen van 22 oktober 2013 met projectnummer [001] , de rapporten van [C] alsmede de beslissing op bezwaar van de gemeente Menameradiel van 12 januari 2015 en het aangepaste besluit op bezwaar van 8 januari 2015, de beslissing op het bezwaarschrift tegen het besluit van 10 april 2014 van de Provincie Friesland en de door de raadsman ter zitting overgelegde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2014 en bescheiden met facturen van [klaagster] ), is de raadkamer van oordeel dat op basis van het opgemaakte proces-verbaal weliswaar aangenomen kan worden dat er een verdenking bestaat jegens [klaagster] van handelen in strijd met bepalingen van de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet, voor welke misdrijven een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Echter is in de voornoemde rapportages en overige overgelegde stukken sprake van dermate veel tegenstrijdige feiten, althans van uiteenlopende conclusies die multi-interpretabel zijn, dat om die reden niet zonder meer gezegd kan worden dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter later oordelend een geldboete dan wel een bedrag ter ontneming van het eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Zo staat niet de exacte omvang vast van het aantal kubieke meters aan aangevoerde industriegrond voor de aanleg van de geluidswal buiten de vergunning om, evenmin als de waarde die die industriegrond in het economisch verkeer vertegenwoordigt waardoor de schatting van het eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel door klaagster een slag in de lucht lijkt te zijn. Daarnaast staat niet vast of niet alsnog een uitbreidingsvergunning door de gemeente zal worden verleend voor het buiten de bestaande vergunning om uitbreiden van de geluidswal. Wat de ontgronding betreft heeft klaagster zich op het standpunt gesteld dat de haar verweten ontgrondingen zonder vergunning niet hebben plaats gevonden. In elk geval is er verschil van opvatting over ontgrondingen voor zover die dieper gaan dan een halve meter onder het maaiveld. Op basis van de thans aanwezige stukken in het dossier heeft de raadkamer niet buiten redelijke twijfel kunnen vaststellen dat dieper is ontgrond dan tot een halve meter onder het maaiveld. De mededeling van de officier van justitie ter zitting - en de korte passage daarover in het zogenoemde start proces-verbaal van de politie - dat de verdenking mede gestoeld is op het eerder in 2012 en 2013 tegen [klaagster] en haar bestuurders uitgevoerde onderzoek onder de naam [D] , kan naar het oordeel van de raadkamer niet dienen ter onderbouwing van het thans gelegde conservatoire beslag, nu aan het onderhavige dossier geen enkel stuk uit dat onderzoek is toegevoegd en het beslag bovendien gelegd is op grond van verdenking van strafbare feiten in het onderhavige onderzoek onder de naam [E] .
Gelet op het hiervoor overwogene is de raadkamer van oordeel dat de vraag of de voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit geen bespreking behoeft.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat het gelegde conservatoire beslag moet worden opgeheven."
2.3.
Het toetsingskader voor de beoordeling van een klaagschrift als het onderhavige brengt mee dat, in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, het klaagschrift afgezien van het antwoord op de vraag van proportionaliteit en subsidiariteit enkel gegrond mag worden verklaard indien zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager (verdachte) een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. De Rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en daartoe overwogen dat "niet zonder meer gezegd kan worden dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter later oordelend een geldboete dan wel een bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen". Aldus heeft de Rechtbank, die weliswaar het juiste toetsingskader heeft vooropgesteld, de beoordelingsmaatstaf niet juist toegepast en als gevolg daarvan is zij niet toegekomen aan de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
2.4.
De beslissing van de Rechtbank is ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 februari 2016.