ECLI:NL:HR:2016:176

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
14/05245
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen in het kader van een opsporingsonderzoek naar een XTC-laboratorium

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een beklaagde die in het kader van een opsporingsonderzoek naar een XTC-laboratorium op 6 september 2013 goederen in beslag had laten nemen. De Rechtbank had geoordeeld dat deze goederen vatbaar waren voor onttrekking aan het verkeer, omdat zij kennelijk bestemd waren voor het opzetten van een hennepkwekerij. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat, betwistte deze beslissing en stelde dat de in beslag genomen goederen legaal waren en niet gerelateerd aan een strafbaar feit. De advocaat voerde aan dat de goederen niet onder de in de wet genoemde categorieën vielen en dat de klager niet van plan was een hennepkwekerij op te zetten.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom de in beslag genomen goederen vatbaar waren voor onttrekking aan het verkeer. De Hoge Raad concludeerde dat de beschikking van de Rechtbank niet in stand kon blijven, omdat niet was aangetoond dat aan de wettelijke vereisten voor onttrekking aan het verkeer was voldaan. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de Rechtbank bij beslissingen over de onttrekking van goederen aan het verkeer.

Uitspraak

2 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/05245 B
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 16 september 2014, nummer RK 14/1855, gegeven op een vordering als bedoeld in art. 552f Sv, in de zaak van:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. K.A. Krikke, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

2.1.
De middelen bevatten de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de inbeslaggenomen voorwerpen die aan de klager toebehoren "vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer".
2.2.1.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"De rechtbank gaat bij de beoordeling van de onderhavige vordering uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
Op 6 september 2013 heeft in het kader van een opsporingsonderzoek met betrekking tot een XTC-laboratorium een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden op het adres [a-straat 1] te Bunschoten-Spakenburg, zijnde een perceel met een woonhuis en een schuur. Bij die gelegenheid zijn, behalve goederen behorende bij het aangetroffen XTC-laboratorium, ook een aantal andere goederen aangetroffen en in beslag genomen, te weten:
Uit de woning (ruimte A):
48 armaturen;
48 assimilatielampen;
Uit de schuur (ruimte B):
1 assimilatielampen;
elektriciteitssnoeren;
2 schakelborden;
2 tijdschakelaars;
49 transformatoren;
afzuigslangen/koppelstukken (uitgevoerd);
8 koolstoffilters (uitgevoerd);
4 slakkenhuizen;
Uit de schuur (ruimte C):
87 armaturen;
134 assimilatielampen;
elektriciteitssnoeren;
4 schakelborden;
4 tijdschakelaars;
88 transformatoren;
afzuigslangen/koppelstukken (uitgevoerd);
8 koolstoffilters (uitgevoerd);
4 slakkenhuizen;
2 ventilatoren;
2 kachels;
sproei installatie (uitgevoerd).
Op 6 september 2013 zijn bovengenoemde goederen inbeslaggenomen en direct vernietigd. Vervolgens heeft de raadsman van [klager], die stelt dat de goederen hem in eigendom toebehoorden, bij het openbaar ministerie een verzoek ingediend tot schadevergoeding voor een bedrag van € 42.949,37.
Naar aanleiding van dit verzoek tot schadevergoeding heeft het openbaar ministerie onderhavige vordering ingediend die ertoe strekt te doen vaststellen of de voorwerpen zich lenen voor onttrekking aan het verkeer. De raadsman heeft aangevoerd dat de lampen en dergelijke die zijn aangetroffen geen goederen betreffen die onder een van de in art. 36 c en d van het Wetboek van Strafrecht genoemde categorieën vallen. Ze zijn niet te koppelen aan een strafbaar feit, ze waren nieuw, maar ook volstrekt legaal en op heel veel plekken vrijelijk verkrijgbaar. [klager] was niet van plan een hennepkwekerij op te zetten met de goederen; het was gewoon een handeltje. Ook de context maakt dat volgens de raadsman niet anders. De goederen lagen opgeslagen in een loods. De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Overwegingen
Voor de beantwoording van de vraag of voormelde goederen onttrokken aan het verkeer kunnen worden verklaard, gelden de bepalingen van artikel 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 36b lid 1 sub 4 van het Wetboek van Strafrecht geeft de officier van justitie de mogelijkheid om bij afzonderlijke met redenen omklede vordering de onttrekking aan het verkeer van een in beslag genomen goed te vragen.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu deze combinatie van goederen kennelijk bestemd is voor het opzetten van een hennepkwekerij en het ongecontroleerde bezit van deze combinatie van goederen in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [klager] dat de goederen bestemd waren voor de handel, nu deze stelling in het geheel niet is onderbouwd. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [klager] de goederen los van elkaar zou hebben willen verkopen, terwijl deze goederen in gezamenlijkheid geschikt zijn voor het opzetten van een hennepkwekerij.
De rechtbank zal de vordering van het openbaar ministerie derhalve toewijzen."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klager het volgende aangevoerd:
"Op 6 september 2013 heeft in het kader van een opsporingsonderzoek met betrekking tot een XTC-laboratorium een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden op het adres [a-straat 1] te Bunschoten-Spakenburg, zijnde een perceel met een woonhuis en een schuur. Cliënt was geen verdachte in deze zaak.
Bij die gelegenheid zijn, behalve goederen behorende bij het aangetroffen XTC-laboratorium, ook een aantal andere goederen aangetroffen en inbeslaggenomen.
Deze goederen zaten in een doos en waren niet illegaal. De politie heeft deze goederen ten onrechte inbeslaggenomen.
Daar de goederen in eigendom aan cliënt toebehoorden, is bij het openbaar ministerie een verzoek ingediend tot schadevergoeding voor een bedrag van € 42.949,37. Naar aanleiding van dit verzoek tot schadevergoeding heeft het openbaar ministerie onderhavige vordering ingediend die ertoe strekt te doen vaststellen of de voorwerpen zich lenen voor onttrekking aan het verkeer.
De lampen en dergelijke die zijn aangetroffen betreffen geen goederen die onder een van de in art. 36 c en d van het Wetboek van Strafrecht genoemde categorieën vallen. Ze zijn niet te koppelen aan een strafbaar feit, ze waren nieuw, maar ook volstrekt legaal en op heel veel plekken vrijelijk verkrijgbaar. Cliënt was niet van plan een hennepkwekerij op te zetten met de goederen; het was gewoon een handeltje. Ook de context maakt dat niet anders. De goederen lagen opgeslagen in een loods.
Ik verzoek de vordering af te wijzen."
2.3.
Voor de beoordeling van het middel zijn de navolgende artikelen van belang:
- art. 36c Sr, dat luidt:
"Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang."
- art. 36d Sr, dat luidt:
"Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan."
2.4.
De Rechtbank heeft vastgesteld dat bij een doorzoeking op het adres [a-straat 1] te Bunschoten-Spakenburg in het kader van een opsporingsonderzoek naar een XTC-laboratorium ook andere goederen in beslag zijn genomen dan de goederen behorende bij het aangetroffen XTC-laboratorium.
Het oordeel van de Rechtbank dat die goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer "nu deze combinatie van goederen kennelijk bestemd is voor het opzetten van een hennepkwekerij en het ongecontroleerde bezit van deze combinatie van goederen in strijd is met het algemeen belang", is ontoereikend gemotiveerd. Uit de bestreden beschikking kan niet worden afgeleid dat is voldaan aan de in art. 36c Sr gestelde vereisten die voorwerpen vatbaar maken voor onttrekking aan het verkeer en evenmin dat aan de daarvoor in art. 36d gestelde voorwaarden is voldaan.
2.5.
De middelen slagen.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 februari 2016.