ECLI:NL:HR:2016:187

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
15/04101
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het Gerechtshof had op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende waren opgelegd over de jaren 2006 tot en met 2009. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die eerder had geoordeeld over de opgelegde aanslagen en boetebeschikkingen.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep ongegrond verklaard. Het middel dat door belanghebbende was voorgesteld, kon niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat het middel geen nadere motivering behoefde, omdat het niet leidde tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Rechtbank in stand blijven.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken, waarbij de vice-president en de raadsheren aanwezig waren, evenals de waarnemend griffier.

Uitspraak

5 februari 2016
Nr. 15/04101
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 29 juli 2015, nrs. BK‑14/01573 t/m BK-14/01579, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 14/4924, 14/4925, 14/4927, 14/4928, 14/4929, 14/4931 en 14/9089) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2006 tot en met 2009 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de tijdvakken 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 en 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2016.