In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. (voorheen: [A] B.V.) tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een geschil over douanerechten, waarbij belanghebbende in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem. De Rechtbank had eerder een uitspraak gedaan in een zaak met nummer AWB 10/2855, waarin de Inspecteur en belanghebbende betrokken waren. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van belanghebbende slaagde op de gronden die eerder waren vermeld in een andere zaak (14/03196). Hierdoor kon de uitspraak van het Gerechtshof niet in stand blijven en werd er een verwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam bevolen voor verdere behandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft ook beslist dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan belanghebbende, inclusief het griffierecht en de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad, met de waarnemend griffier aanwezig. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de betrokken partijen en de behandeling van douanerechten in het bestuursrecht.