Uitspraak
9 september 2016
Nr. 15/02022
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 26 maart 2015, nr. 12/01146, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 12/377) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling.
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 26 maart 2015, nr. 12/01146, op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 12/377) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling.
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
2.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen
3.1.
Aangezien de middelen I en II kennelijk alleen zijn voorgesteld voor het geval het principale beroep zou slagen, maar dit geval zich niet voordoet, behoeven deze middelen geen behandeling.
3.2.
Middel III kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.Proceskosten
Wat betreft het principale cassatieberoep zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Wat betreft het incidentele cassatieberoep acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5.Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1984 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2016.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 497.