In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van Stichting [X] tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 18 december 2015. De Rechtbank had eerder een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 opgelegd aan de belanghebbende. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld, waarbij de griffier van de Hoge Raad belanghebbende had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht. Ondanks herhaalde verzoeken om het griffierecht te betalen, is gebleken dat dit niet is voldaan. Belanghebbende stelde in een brief dat zij het griffierecht tijdig had voldaan, maar het onderzoek van de griffier heeft geen bewijs opgeleverd voor deze bewering. De Hoge Raad concludeert dat het griffierecht niet is betaald en dat er geen grond is om te oordelen dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Daarom wordt het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.