In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen een beslissing van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, had klachten ingediend over de uitspraak van het Hof van 25 februari 2016, waarin het hoger beroep van de belanghebbende werd behandeld. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan de belanghebbende of het College worden opgelegd. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt daarmee de eerdere beslissingen in deze zaak en sluit de cassatieprocedure af.