Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.Slotsom
4.Beslissing
9 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk in voorraad hebben en afleveren van een geneesmiddel, mCPP (meta-chlorophenylpiperazine), zonder de vereiste handelsvergunning. Het Hof had geoordeeld dat mCPP als geneesmiddel moest worden gekwalificeerd op basis van de Geneesmiddelenwet. De Hoge Raad oordeelde echter dat middelen zonder 'therapeutische' werking niet als geneesmiddel kunnen worden gekwalificeerd. Dit oordeel was in lijn met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die stelde dat substanties die enkel fysiologische functies wijzigen zonder een gunstige invloed op de gezondheid te hebben, niet onder de definitie van geneesmiddel vallen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij de kwalificatie van stoffen als geneesmiddel, vooral in het licht van Europese richtlijnen.