In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie en de kosten van een jongmeerderjarige. De man en de jongmeerderjarige, verzoekers tot cassatie, hebben beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De vrouw, verweerster in cassatie, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De zaak draait om de vraag of de behoeftigheid van de jongmeerderjarige vereist is voor de onderhoudsplicht van de ouders. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage moest leveren aan de kosten van de jongmeerderjarige, terwijl het hof in hoger beroep de bijdrage van de vrouw in de kosten van de jongmeerderjarige had vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de behoeftigheid van de jongmeerderjarige ter discussie had gesteld, aangezien volgens de wet ouders onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen jonger dan 21 jaar, ongeacht of deze kinderen in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.
Daarnaast werd de partneralimentatie van de man aan de vrouw besproken. Het hof had vastgesteld dat de man een bepaalde draagkracht had, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de man in zijn bijdrage aan de kosten van de jongmeerderjarige een lager bedrag had vastgesteld dan eerder was bepaald. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen voor een nieuwe beoordeling, waarbij de juiste toepassing van de wet en de feiten in acht moeten worden genomen.