ECLI:NL:HR:2016:224

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
10 februari 2016
Zaaknummer
14/05671
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot drugshandel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1986, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin het verzoek tot het horen van twee getuigen werd afgewezen. Het hof oordeelde dat het verzoek onvoldoende gemotiveerd was en dat de noodzaak tot het horen van de getuigen niet was aangetoond. De verdediging had aangevoerd dat de getuigen cruciaal waren voor de zaak, maar het hof vond dat de argumenten niet overtuigend genoeg waren.

De zaak betreft een strafrechtelijke vervolging voor drugshandel, waarbij de verdachte beschuldigd werd van het verkopen en afleveren van cocaïne en heroïne in de periode van 22 tot en met 26 november 2013 in Rotterdam. De bewezenverklaring steunde op verschillende ambtsedige processen-verbaal van de politie, waarin verklaringen van getuigen en observaties van verbalisanten zijn opgenomen. De Hoge Raad heeft de afwijzing van het getuigenverzoek door het hof bekrachtigd, waarbij het hof de afwijzing als niet onbegrijpelijk heeft gekwalificeerd.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof, maar de Hoge Raad heeft deze conclusie niet gevolgd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft. Dit arrest benadrukt het belang van een goed gemotiveerd verzoek tot het horen van getuigen in strafzaken, en de rol van de rechter in het beoordelen van de noodzaak van dergelijke verzoeken.

Uitspraak

9 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/05671
ABG/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 november 2014, nummer 22/001237-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 22 november 2013 tot en met 26 november 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, (handels) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne of heroïne, zijnde cocaïne of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering die is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 en 7. Daarvan zijn in het bijzonder de volgende bewijsmiddelen van belang:
"1. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013361935-4, opgemaakt en op 22 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor zover inhoudende als de op 22 november 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1] :
Op 22 november 2013 wilde ik cocaïne kopen en heb toen mijn drugsdealer ‘Snor’ gebeld. Het telefoonnummer van Snor is 06- [001] . Snor is een Marokkaanse man van ongeveer 40 jaar oud met een normaal postuur. Vervolgens hebben we afgesproken op de Hoofdweg te Nieuwerkerk. Dit was de plek waar ik later door de politie ben aangehouden. Snor arriveerde samen met een persoon die ik ken als [betrokkene 1] in een kleine zwarte auto. Snor was de bestuurder en [betrokkene 1] was de bijrijder. [betrokkene 1] is een Marokkaanse man met krulletjes. Ik denk dat [betrokkene 1] ongeveer tussen de 30 en 35 jaar oud is. Ik heb van [betrokkene 1] en Snor twee gram cocaïne gekocht en heb daarvoor € 80,00 betaald.
Ik heb de telefoonnummers van Snor en [betrokkene 1] een halfjaar in mijn telefoon staan. Ik koop nu dus ongeveer een halfjaar twee maal per week een gram cocaïne van Snor en [betrokkene 1] .
U toont mij een politiefoto welke is voorzien van het fotonummer PL1710:10:01408 ik herken de persoon op de door u getoonde politiefoto als [betrokkene 1] . [betrokkene 1] is de persoon van wie ik op 22 november 2013 cocaïne heb gekocht en waar ik al een half jaar cocaïne van koop. [betrokkene 1] had de drugs gewoon in zijn handen.
2. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013361935-8, opgemaakt en op 22 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor zover inhoudende:
De politiefoto van [verdachte] staat vermeld onder het fotonummer: PL1710:10:01408.
3. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013367108-4, opgemaakt en op 26 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voor zover inhoudende als de op 26 november 2013 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [getuige 2] :
Ik heb gebeld met mijn dealer om drugs te kopen.
Mijn dealer is van Marokkaanse afkomst, ongeveer 25 à 30 jaar oud, heeft kort zwart haar, een normaal postuur, een licht stoppelbaardje en is ongeveer tussen de 1.70 m à 1.75 m lang.
Ik wilde vier zakjes wit (cocaïne) en twee zakjes bruin (heroïne) kopen. De dealer wachtte in een kleine zwarte auto op me voor de deur van mijn moeder. Volgens mij was het een Opel. Vervolgens ben ik bij hem ingestapt als bijrijder. We hebben een rondje gereden en toen ben ik weer afgezet in de straat. In de auto heb ik vier zakjes wit (cocaïne) en twee zakjes bruin (heroïne) van hem gekocht, waarna ik de drugs in mijn rechter sok heb gestopt. De drugsdealer had de drugs in zijn hand. Ik denk dat ik in totaal vier keer drugs heb gekocht bij deze dealer in twee weken tijd.
U toont mij een politiefoto welke is voorzien van het fotonummer PL1710:10:01408 de persoon op de door u getoonde politiefoto herken ik als mijn dealer [betrokkene 1] .
4. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013361935-6, opgemaakt en op 23 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 7] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 7] :
Op 22 november waren wij, verbalisanten [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] , [verbalisant 3] , [verbalisant 2] , [verbalisant 7] en [verbalisant 5] in burger gekleed en niet als politieambtenaar herkenbaar in de omgeving van Rotterdam Zuid. Wij verbalisanten waren belast met de bestrijding van criminaliteit en overlast welke ontstaan door de handel en-/of het gebruik van verdovende middelen zijnde harddrugs.
Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 6] , zagen op de Polderlaan te Rotterdam een personenauto van het fabrieksmerk Opel, type Corsa, kleur blauw, voorzien van een Nederlandse kentekenplaat gekentekend [AA-00-BB] rijden. Door de politie-informatiesystemen te monitoren is het ons ambtshalve bekend dat de genoemde Opel veelal gebruikt wordt door de volgende personen, te weten:
[verdachte] , geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon of verblijfplaats en
[betrokkene 2] , geboren te [geboorteplaats] woonachtig aan de [a-straat 1] te [woonplaats] . Wij hebben de genoemde Opel vervolgens via diverse doorgaande wegen gevolgd.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat de genoemde Opel tot stilstand kwam in een woonwijk. Vervolgens zag ik [verdachte] uitstappen en enkele handelingen verrichten ter hoogte van de achterbank van het genoemde voertuig, waarna hij weer plaatsnam op de bijrijdersstoel. Op een gegeven moment zag ik dat een man met de uiterlijke kenmerken van een harddrugsverslaafde aan kwam lopen en aan de bijrijderskant van de genoemde Opel stil bleef staan. Deze man bleek ons later te zijn genaamd: [getuige 1] , geboren [geboortedatum] 1965, woonachtig aan de [b-straat 1] te [woonplaats] . Ik had het vermoeden dat er verdovende middelen waren verhandeld. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , vorderde [getuige 1] op grond van de Opiumwet uitlevering van verdovende middelen. Wij hoorden dat [getuige 1] zei dat hij de cocaïne in zijn jaszak had. Wij troffen in de jaszak van [getuige 1] twee doorzichtige gripzakjes met daarop kleine groenkleurige Dollar tekens aan met daarin een witte substantie vermoedelijk cocaïne.
(...)
8. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013367108-6, opgemaakt en op 26 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 8] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , en [verbalisant 3] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 8] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , zagen dat een blanke man aan de bijrijderszijde van de Opel instapte. Vervolgens zagen wij dat de genoemde Opel vanaf de Tweebosstraat de Riebeekstraat in reed. Wij hadden het vermoeden dat er verdovende middelen waren verhandeld in de genoemde Opel. De man die uit de genoemde Opel stapte bleek ons later te zijn genaamd: [getuige 2] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , woonachtig aan de [a-straat 2] , [woonplaats] . Wij zagen dat de genoemde Opel met als bestuurder [verdachte] wegreed in de richting van de Hilledijk te Rotterdam. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , vorderde [getuige 2] op grond van de Opiumwet uitlevering van de verdovende middelen. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , hoorde dat [getuige 2] zei dat hij de drugs in zijn sok had gestopt. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , keek in de sok en trof daar in totaal vijf gripzakjes aan. Ik zag dat de gripzakjes kleine doorzichtige zakjes betroffen met daarop groene Dollartekens afgebeeld. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , zag dat er in drie gripzakjes een witte substantie zat en in twee gripzakjes een bruine substantie.
(...)
14. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710-2013363240-4, opgemaakt en op 24 november 2013 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 7] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 7] :
Op 23 november 2013 waren wij, verbalisanten [verbalisant 6] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] , [verbalisant 7] en [verbalisant 5] in burger gekleed en niet als politieambtenaar herkenbaar in de omgeving van Rotterdam Zuid. Op een gegeven moment zagen wij dat NN1 vermoedelijk [betrokkene 2] uit de Opel stapte en dat [verdachte] als bestuurder achter het stuur bleef zitten. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat NN1 richting het portieknummer 116 op de Pleinweg liep en in de portiekopening van pand 116 bleef staan. In de portiekopening stond een persoon genaamd [betrokkene 3] geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] . Ik had het vermoeden dat er verdovende middelen waren verkocht door NN1 aan [betrokkene 3] in het portiek. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat [betrokkene 3] een achterwaartse beweging maakte met zijn rechterarm. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , had meteen het vermoeden dat [betrokkene 3] voordat ik mij kenbaar maakte als politieagent verdovende middelen had weggegooid. Ik, verbalisant [verbalisant 6] , heb op verzoek van verbalisant [verbalisant 5] een onderzoek ingesteld naar verdovende middelen in de directe omgeving van [betrokkene 3] . Ik zag op de grond vlakbij de locatie waar [betrokkene 3] was aangehouden drie gripzakjes liggen met daarin witte brokjes, vermoedelijk cocaïne en een bruin brokje vermoedelijk heroïne. Ik zag op de gripzakjes het logo van een Dollarteken.
(...)
17. Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1710- 2013361935-12, opgemaakt en op 4 januari 2014 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] voor zover inhoudende bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1] :
Na de aanhouding van [betrokkene 3] en onderzoek in zijn telefoon bleek dat [betrokkene 3] gebeld had naar het nummer 06- [001] . Dit betrof hetzelfde telefoonnummer als welke [getuige 1] een dag eerder had gebeld om zijn drugsbestelling te doen bij Snor."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"Voorts herhaalt de raadsman zijn bij appelschriftuur d.d. 8 oktober 2014 gedane verzoek tot het horen van twee getuigen.
De advocaat-generaal ziet geen aanleiding zijn bij brief d.d. 9 oktober 2014 medegedeelde standpunt te herzien, inhoudende dat het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is en dat de noodzaak tot het horen van de getuigen niet is gebleken en onvoldoende onderbouwd is.
Na beraad deelt de voorzitter als overwegingen en beslissing van het hof het volgende mede.
Het verzoek is niet gedaan bij tijdig ingediende appelschriftuur. Dientengevolge geldt het zogenoemde noodzakelijkheidscriterium. Het hof wijst af het verzoek tot het (doen) horen van de twee getuigen, nu het verzoek onvoldoende gemotiveerd is en ook overigens de noodzaak daartoe niet is gebleken."
2.2.4.
De appelschriftuur van 8 oktober 2014 bevindt zich bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken. Deze houdt het volgende in:
"Cliënt heeft eerder bij de politie gesteld de ten laste gelegde feiten niet te hebben gepleegd. Hij stelt dat de getuigen niet de waarheid hebben gesproken bij de politie en dat nader verhoor zal uitwijzen dat hij de ten laste gelegde feiten niet heeft gepleegd.
Er zijn door de politie 3 "gebruikers/kopers" gehoord. Twee daarvan belasten cliënt.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij zijn drugsdealer genaamd "Snor" had gebeld om cocaïne te kopen pagina 104. De Snor is een Marokkaanse man van ongeveer 40 jaar oud en draagt een snor. Later verklaart hij dat hij ook van [betrokkene 1] koopt. Het telefoonnummer wat Sander zou gebruiken komt niet overeen met het nummer van [verdachte] .
Volgens de observanten pagina 111 heeft getuige [getuige 1] de uiterlijke kenmerken van een harddrugsverslaafde. Volgens [getuige 1] zelf gebruikt hij slechts een half jaar en koopt het dat gehele half jaar bij de Snor & [betrokkene 1] . Blijkens de uiteindelijke dagvaarding is de periode door het OM teruggeschroefd naar 4 dagen. Tevens stelt [getuige 1] dat hij 2 gram zou hebben gekocht voor € 80,-- pagina 104. Volgens verbalisant [verbalisant 9] was het slechts 1.3 gram pagina 118. Een ervaren gebruiker zou het verschil wel merken.
De verdediging wenst de getuige [getuige 1] vragen te stellen omtrent de enkelvoudige fotoconfrontatie. Het feit dat hij eerst de Snor aanduidt als zijn drugsdealer en later [betrokkene 1] erbij betrekt. Ook over de gestelde periode van een half jaar wenst de verdediging nader vragen te stellen.
Getuige [getuige 2] stelt bij de politie dat hij drugs gekocht heeft van [betrokkene 1] en hij hem gebeld zou hebben op [003] . Vervolgens stelt hij dat zijn dealer een nieuw nummer heeft, [002] genaamd [betrokkene 4] . Beide nummers kunnen niet aan [verdachte] gelinkt worden.
De verdediging heeft vragen aan getuige [getuige 2] omtrent de enkelvoudige fotoconfrontatie en het signalement van zijn dealer. Ook wenst de verdediging hem vragen te stellen over zijn gebruik, hij stelt immers dat hij de drugs voor zijn vriendin [betrokkene 5] zou hebben gekocht. Kent deze [betrokkene 5] de dealer? Daarnaast stelt hij dat hij voordat hij ging pinnen al de bestelling zou hebben gedaan, zonder te weten of er geld op zijn rekening zou staan.
Om die reden verzoek ik voornoemde getuigen nader op te roepen als getuigen.
[getuige 1]
(...)
[getuige 2]
(...)"
2.3.
Het Hof heeft het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen afgewezen omdat het dit verzoek onvoldoende gemotiveerd achtte en omdat ook overigens de noodzaak daartoe niet was gebleken. Mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, zoals weergegeven in 2.2.4, is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
2.4.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 februari 2016.