In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad had op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant. De Rechtbank had op 6 februari 2014 en 21 oktober 2014 beslissingen genomen over besluiten die waren genomen op basis van de Wet werk en bijstand. Belanghebbende, vertegenwoordigd door advocaat L.F. Portier, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad, waarbij een middel werd voorgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, vertegenwoordigd door advocaat R.D. Boesveld, heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak toegelicht door beide partijen.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat het middel niet leidde tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.