ECLI:NL:HR:2016:2345

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
16/03201
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens ontbreken handtekening advocaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, aangeduid als [verzoeker], had beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het cassatierekest was aan het arrest gehecht. De Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker in zijn cassatieberoep.

De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het beroep en constateerde dat het op 22 juni 2016 ingekomen verzoekschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat het niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De Hoge Raad wees erop dat dit verzuim hersteld kon worden door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, maar dan ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De verzoeker heeft echter van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat de verzoeker in zijn beroep niet-ontvankelijk diende te worden verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de formele vereisten voor het indienen van cassatieberoepen en de noodzaak om te voldoen aan de eisen van de wet.

Uitspraak

14 oktober 2016
Eerste Kamer
16/03201
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. O.P.N.M. Tennebroek.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/02/14/573 R van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 december 2015;
b. de arresten in de zaak 200.181.826/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 april 2016 en 16 juni 2016.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het op 22 juni 2016 ingekomen verzoekschrift voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv, omdat het niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat [verzoeker] in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
14 oktober 2016.