ECLI:NL:HR:2016:249

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
15/00976
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake beklag en beslag in strafrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin een klaagschrift is ingediend door de klager met betrekking tot de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag. De Rechtbank had het klaagschrift gegrond verklaard, maar de Officier van Justitie heeft cassatie ingesteld, stellende dat het oordeel van de Rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en ontoereikende motivering. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelt dat, hoewel de Rechtbank mogelijk de juiste maatstaf heeft toegepast, haar oordeel niet begrijpelijk is zonder nadere motivering. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak betreft een klaagschrift dat is ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waarin de klager verzoekt om teruggave van een geldbedrag dat onder hem in beslag is genomen op grond van artikel 94 Sv. De Rechtbank had overwogen dat er geen strafvorderlijk belang meer was bij het in beslag houden van het geld, omdat het hoogst onaannemelijk was dat het geld verbeurd zou worden verklaard. De Hoge Raad oordeelt echter dat de Rechtbank haar oordeel niet voldoende heeft gemotiveerd, waardoor het niet begrijpelijk is.

De Hoge Raad concludeert dat het middel gegrond is en vernietigt de bestreden beschikking. De zaak wordt terugverwezen naar de Rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift, waarbij de Rechtbank opnieuw moet beoordelen of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vordert.

Uitspraak

16 februari 2016
Strafkamer
nr. S 15/00976 B
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 30 januari 2015, nummer RK 14/2247, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat het beklag gegrond is, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dit oordeel ontoereikend gemotiveerd is.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift dat strekt tot teruggave van het onder de klager op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen geldbedrag, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank is van oordeel dat thans enkel strafvorderlijk beslag ligt op het bedoelde geldbedrag. Uit de stukken valt genoegzaam op te maken dat aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel en de waarheidsvinding thans niet meer gediend is met het in beslag houden. Naar het oordeel van de rechtbank is het hoogst onaannemelijk dat een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het geldbedrag zal volgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen strafvorderlijk belang is bij in beslag houden van dit geldbedrag en dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard als hierna te melden."
2.3.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4, Sr in verbinding met art. 552f Sv (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
2.4.
Zo al moet worden aangenomen dat de Rechtbank in haar hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal bevelen, en aldus de juiste maatstaf heeft toegepast, is dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.5.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 februari 2016.