Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
1 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 mei 2015 was gewezen. De verdachte was in deze strafzaak beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag. De feiten betroffen een gewelddadige aanval op een slachtoffer in Hilversum, waarbij de verdachte het slachtoffer met een zwaard op het hoofd sloeg en vervolgens, terwijl het slachtoffer zwaargewond op de grond lag, tegen diens hoofd trapte. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, had een schriftuur ingediend ter ondersteuning van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt.