ECLI:NL:HR:2016:2516

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
15/02090
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van commanditaire vennoten in het kader van publiek-private samenwerking bij de ontwikkeling van een bedrijventerrein

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Distriport c.s. en de Provincie Noord-Holland. De zaak betreft de aansprakelijkheid van commanditaire vennoten in het kader van een publiek-private samenwerking voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Distriport c.s. vorderden nakoming van contractuele afspraken en schadevergoeding, terwijl de Provincie in reconventie een verklaring voor recht vroeg dat een grondverkoopovereenkomst was ontbonden. De rechtbank heeft de vorderingen van Distriport c.s. afgewezen en de vorderingen van de Provincie grotendeels toegewezen. Het hof bekrachtigde de vonnissen in conventie, maar vernietigde in reconventie een deel van de toewijzing van de Provincie.

De Hoge Raad oordeelde dat de commanditaire vennoten [A] en Zeeman Vastgoed hoofdelijk aansprakelijk zijn, omdat zij beheershandelingen hebben verricht. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten dat de betrokkenen zowel als bestuurders van de beherend vennoot als van de commanditaire vennoten optraden, wat leidde tot een personele unie. De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Provincie werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van commanditaire vennoten en de toepassing van artikel 21 van het Wetboek van Koophandel, vooral in situaties waar een personele unie bestaat tussen bestuurders van verschillende vennootschappen.

Uitspraak

4 november 2016
Eerste Kamer
15/02090
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. DISTRIPORT NOORD-HOLLAND C.V.,
gevestigd te Scharwoude,
2. DISTRIPORT NOORD-HOLLAND B.V.,
gevestigd te Scharwoude,
3. [eiseres 3] , voorheen genaamd [A] B.V.,
gevestigd te Scharwoude,
4. DISTRIPORT VASTGOED B.V., voorheen genaamd Zeeman Vastgoed B.V.
gevestigd te Hoorn,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. B.T.M. van der Wiel en mr. J.F. de Groot,
t e g e n
de publiekrechtelijke rechtspersoon PROVINCIE NOORD HOLLAND,
zetelende te Haarlem,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en mr. M.E.M.G. Peletier.
Eiseressen tot cassatie zullen hierna ieder afzonderlijk ook worden aangeduid als Distriport C.V., Distriport B.V., [A] en Zeeman Vastgoed, en gezamenlijk als Distriport c.s. en verweerster in cassatie als de Provincie.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 185685/HA ZA 11-1013 van de rechtbank Haarlem van 9 november 2011, 2 mei 2012 en 12 december 2012 en het vonnis in de zaak C/15/185685/HA ZA 11-1013 van de rechtbank Noord-Holland van 29 mei 2013;
b. het arrest in de zaak 200.136.210/01 van het gerechtshof Amsterdam van 27 januari 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben Distriport c.s. beroep in cassatie ingesteld. De Provincie heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.
De advocaten van partijen hebben elk bij brief van 22 juli 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. Deze komen, samengevat en voor zover in cassatie van belang, op het volgende neer.
(i) Het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord N.V. (hierna: NHN) is belast met de uitvoering van de diensten van algemeen economisch belang voor de Provincie.
De Provincie houdt 50% van de aandelen in NHN. De Kamer van Koophandel en 26 gemeenten houden de andere 50% van de aandelen in NHN. NHN houdt 100% van de aandelen in NHN Vastgoed B.V. (hierna: NHN Vastgoed), die op haar beurt 100% van de aandelen houdt in NHN Projectbeheer B.V. (hierna: NHN Projectbeheer).
(ii) Op 20 juni 2007 hebben de Provincie, NHN, [A] en Zeeman Vastgoed de intentie vastgelegd gezamenlijk het bedrijventerrein Jaagweg te Koggenland te ontwikkelen. Ter uitvoering hiervan heeft de Provincie gronden in eigendom verworven met als doel deze bouwrijp te maken en door te leveren aan een nog op te richten commanditaire vennootschap die de ontwikkeling ter hand zal nemen.
(iii) NHN Vastgoed, [A] en Zeeman Vastgoed hebben op 19 juni 2008 een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarbij zij zich jegens elkaar verbonden om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden na de inwerkingtreding van die overeenkomst, een commanditaire vennootschap aan te gaan en een besloten vennootschap op te richten die als beherend vennoot daarvan zou optreden.
(iv) Op dezelfde datum is tussen de Provincie, NHN, [A] , Zeeman Vastgoed en Distriport Noord-Holland C.V. i.o., een overeenkomst tot stand gekomen over de verkoop en levering van de gronden aan deze laatste partij (hierna: de grondverkoopovereenkomst). Distriport Noord-Holland C.V. i.o. is hierbij vertegenwoordigd door haar beherend vennoot Distriport Noord Holland B.V. i.o. Eveneens op die datum is tussen deze partijen een overeenkomst tot stand gekomen waarbij de Provincie zich heeft verbonden tot een borgstelling jegens de financiële instelling die de ontwikkeling van het bedrijventerrein zal financieren.
(v) Op 9 juni 2009 is Distriport B.V. opgericht.
De aandelen in Distriport B.V. worden gehouden door NHN Vastgoed, [A] en (naar de stelling van Distriport c.s.) Zeeman Bestuur B.V. (hierna: Zeeman Bestuur) of (naar de stelling van de Provincie) Zeeman Vastgoed. Het bestuur van Distriport B.V. bestaat uit NHN Vastgoed, Zeeman Bestuur en [A] . Zij zijn gezamenlijk bevoegd.
(vi) Op 24 juni 2009 is Distriport C.V. aangegaan tussen Zeeman Vastgoed, NHN Projectbeheer en [B] B.V. (hierna: [B] ) als commanditaire vennoten en Distriport B.V. als beherend vennoot. [A] houdt 100% van de aandelen in [B] .
(vii) De Provincie heeft (tevergeefs) verschillende termijnen gesteld aan Distriport C.V. voor afname van de gronden. Zij heeft Distriport C.V. bij brief van 22 oktober 2010 (verzonden op 16 november 2010 en gericht aan beherend vennoot Distriport B.V.) in gebreke gesteld. Bij brief van 21 februari 2011 heeft de Provincie een ontbindingsverklaring uitgebracht wat betreft art. 2.1 van de grondverkoopovereenkomst. Dat artikel ziet op de verkoop van de gronden aan Distriport C.V. Daarnaast heeft de Provincie haar contractspartijen en Distriport C.V. aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en te lijden schade.
3.2.1
Distriport c.s. hebben in eerste aanleg nakoming gevorderd van het samenstel van contractuele afspraken en aanspraak gemaakt op schadevergoeding. De Provincie heeft in reconventie een verklaring voor recht gevraagd dat art. 2.1 van de grondverkoopovereenkomst is ontbonden en aanspraak gemaakt op schadevergoeding en een voorschot daarop. De rechtbank heeft de vorderingen van Distriport c.s. in conventie afgewezen en de vorderingen van de Provincie in reconventie grotendeels toegewezen.
3.2.2
Het hof heeft de bestreden vonnissen in conventie bekrachtigd, en in reconventie vernietigd voor zover daarbij waren afgewezen het gevraagde voorschot op de schadevergoeding en de vordering van de Provincie op [A] . Voor zover in cassatie van belang overwoog het hof als volgt:
“3.30 Vervolgens moet worden nagegaan, of de commanditaire vennoten [A] en Zeeman Vastgoed oud naast Distriport CV hoofdelijk aansprakelijk zijn. Dat is het geval indien zij beheershandelingen hebben verricht als bedoeld in artikel 21 lid 2 WvK.
3.30.1.
De Provincie heeft in onderdeel 4.4 van haar memorie van antwoord deze vraag bevestigend beantwoord met de stelling dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ) - handelend in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van Zeeman Vastgoed oud en [A] - ook (de) feitelijke beleidsbepalers waren binnen de CV, zonder daarbij in de externe communicatie een duidelijk onderscheid te maken in welke hoedanigheid zij handelden. Distriport c.s. hebben verweer gevoerd met het betoog dat besluitvorming binnen de CV, waar ook NHN bij betrokken was, op basis van unanimiteit geschiedde (paragraaf 2.1.5 memorie van antwoord in incidenteel appel) maar daarmee onweersproken gelaten dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in hun externe communicatie hun hoedanigheid in het ongewisse lieten, zodat dat als vaststaand zal worden aangenomen.
3.30.2.
Het hof heeft aan de hand van de stukken in het dossier (waaronder het Afsprakenkader, de borg-, grondverkoop- en samenwerkingsovereenkomst, alsmede verschillende vergaderstukken en correspondentie met de Provincie en de Belastingdienst) geconstateerd dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] directeur van (de directeurs van) Distriport B.V. waren en ook namens Distriport BV jegens de Provincie en de Belastingdienst hebben geageerd (zie bijvoorbeeld r.o. 2.19, 2.20, 2.22 en 2.27), terwijl zij gelijktijdig ook directeur zijn (geweest) van de vennootschappen die in dit geding als commanditaire vennoot jegens de Provincie gelden, namelijk [A] en Zeeman Vastgoed oud. De samenloop van al die hoedanigheden in de personen van de directeuren brengt mee dat ook waar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aangaven namens (de directie van) Distriport BV op te treden (derden daardoor de indruk gevend dat zij in werkelijkheid beherend vennoot zijn), dat optreden bezwaarlijk kan worden geabstraheerd van hun hoedanigheid als (en optreden namens) directeur van een commanditair vennoot. Het hof gaat er daarom vanuit dat de handelingen van deze directeuren van [A] en Zeeman Vastgoed oud (zoals het overleg met de Belastingdienst over de fiscale bouwrijpheid en het overleg met de Provincie over de financiering) als handelingen van die commanditaire vennoten gelden en dat laatstgenoemden daarmee in beginsel beheershandelingen hebben verricht als bedoeld in artikel 20 lid 2 WvK (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BB9390). Een andere benadering zou meebrengen dat de commanditaire vennoten in staat zouden zijn om zonder eigenlijke persoonlijke verbondenheid de CV de door hen gewenste handelingen in het rechtsverkeer te laten verrichten, hetgeen de wetgever met artikel 21 lid 2 WvK heeft willen voorkomen.
3.30.3.
Op het uitgangspunt dat in beginsel beheershandelingen zijn verricht zijn uitzonderingen denkbaar, bijvoorbeeld vanwege de specifieke aard van de handeling. In dat verband hebben Distriport c.s. aangevoerd dat Zeeman Vastgoed oud en [A] in hoedanigheid van zelfstandig contractspartij van de Provincie conservatoir leveringsbeslag hebben gelegd onder de Provincie vanwege de vorderingen die zij uit dien hoofde op de Provincie hadden, en niet in hun hoedanigheid van commanditair vennoot zodat die beslaglegging geen beheershandeling was. Nu in dit geding vast staat (zie r.o. 4.3 van het tussenvonnis van 2 mei 2012, waartegen geen grief is gericht) dat [A] en Zeeman Vastgoed oud zelfstandig contractspartij van de Provincie waren en zij (naast Distriport CV en Distriport BV) in dit geding ook uit eigen hoofde vorderingen tegen de Provincie hebben ingesteld, en Distriport BV voorts zelf ook conservatoir beslag heeft gelegd in verband met haar eigen vorderingen, kan worden aangenomen dat hun beslaglegging niet in hoedanigheid van commanditaire vennoot is geweest. Dat staat evenwel niet in de weg aan het onder r.o. 3.30.2 gegeven oordeel dat zowel Zeeman Vastgoed oud als [A] overigens wel beheershandelingen hebben verricht. Zij zijn daarom naast Distriport BV en Distriport CV hoofdelijk aansprakelijk. Het hof overweegt nog dat Distriport c.s. hebben opgeworpen dat als de Provincie daadwerkelijk van mening is dat de partijen bij de samenwerkingsovereenkomst niet alleen bestuurder zijn van Distriport BV, maar ook commanditaire vennoot, ook NHN Vastgoed een (hoofdelijk) aansprakelijkheidsrisico loopt (paragraaf 2.3.2. memorie van antwoord in incidenteel appel). De positie van NHN Vastgoed is echter geen onderwerp van deze procedure.”

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1
Onderdeel 6 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.30 e.v. dat de commanditaire vennoten [A] en Zeeman Vastgoed op grond van art. 21 WvK hoofdelijk aansprakelijk zijn (naast Distriport B.V. en Distriport C.V.) omdat zij beheershandelingen hebben verricht.
Bij de beoordeling van dit onderdeel moet worden uitgegaan van hetgeen is overwogen in HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1413, NJ 2015/380 (Katterug). Het hof kon met dit arrest – waarin de Hoge Raad is teruggekomen van zijn arrest van 15 januari 1943, NJ 1943/201 (Walvius) – bij zijn uitspraak geen rekening houden.
4.2
Onderdeel 6.4 betoogt in het licht van het hiervoor genoemde Katterug-arrest terecht dat bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre plaats is voor de sanctie van art. 21 WvK, mede van belang kan zijn of de wederpartij van de hoedanigheid van de commanditaire vennoot op de hoogte was of behoorde te zijn, en dat steeds van belang is of de commanditaire vennoot tegen wie de sanctie van art. 21 WvK wordt ingeroepen, ter zake van zijn handelen een verwijt valt te maken. De klacht slaagt dus.
4.3
Onderdeel 6.2.2 onder d betoogt, eveneens terecht, dat het enkele bestaan van een personele unie tussen de (middellijk) bestuurder of bestuurders van een of meer commanditaire vennoten en de (middellijk) bestuurder of bestuurders van een of meer beherend vennoten niet kan leiden tot toepassing van de sanctie van art. 21 WvK.
Wel kan deze omstandigheid van belang zijn bij het beantwoorden van de vraag of bij een wederpartij redelijkerwijs een onjuiste indruk heeft kunnen ontstaan over de hoedanigheid waarin de commanditaire vennoot aan het handelsverkeer deelnam. Daarbij geldt dat, behoudens tegenbewijs, een persoon die zowel een beherend als een commanditair vennoot kan vertegenwoordigen, bij het verrichten van een beheershandeling heeft gehandeld namens de beherend vennoot.
4.4
De gegrondbevinding van de onderdelen 6.4 en 6.2.2 onder d brengt mee dat ook het daarop voortbouwende onderdeel 6.5 slaagt.
4.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 januari 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de Provincie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Distriport c.s. begroot op € 6.589,33 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Provincie deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Provincie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Distriport c.s. begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
4 november 2016.