Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
11 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin het hof had geoordeeld over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei, zoals geregeld in artikel 80a lid 1 van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het vereiste van belang bij het instellen van cassatie en de strikte toepassing van artikel 80a lid 1 RO.