ECLI:NL:HR:2016:2581

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
16/03258
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De verzoeker, die in eerste instantie werd bijgestaan door mr. P.J.Ph. Dietz de Loos en later door mr. K. Aantjes, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest was eerder op 21 juni 2016 gewezen en betrof een weigering van toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 80a van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij niet in staat was aan zijn financiële verplichtingen te voldoen.

De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van voldoende belang bij het instellen van cassatieberoep en de toepassing van artikel 80a RO, dat de ontvankelijkheid van cassatieberoepen reguleert.

Uitspraak

11 november 2016
Eerste Kamer
16/03258
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr P.J.Ph. Dietz de Loos, thans mr. K. Aantjes.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/13/604943/FT RK 16/647 van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2016;
b. het arrest in de zaak 200.190.782/01 van het gerechtshof Amsterdam van 21 juni 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 november 2016.