ECLI:NL:HR:2016:2588

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
15/01000
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing in zaak van medeplegen diefstal met braak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor medeplegen van diefstal met braak. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het Hof onvoldoende grond bood voor de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal in vereniging. De verdachte had slechts buiten op wacht gestaan voor het keukenraam van de woning waar de inbraak plaatsvond, en er was onvoldoende bewijs dat hij een nauwe en bewuste samenwerking had met zijn medeverdachte. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

15 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/01000
CB/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 12 december 2014, nummer 21/003741-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.T.C. van Kampen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van het handelen "tezamen en in vereniging met een ander" (hierna: het medeplegen) niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank met aanvulling van gronden bevestigd behoudens ten aanzien van de strafoplegging. In dat vonnis is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 5 februari 2014 tot en met 16 februari 2014 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [a-straat] 52 ) heeft weggenomen een laptop en een cameratas en een camera en drie cameralenzen en een videocamera, toebehorende aan [betrokkene 1] , waarbij de verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 15 februari 2014 heeft ingebroken in de woning aan de [a-straat] 52 in Almere. Daartoe overweegt zij het navolgende.
Op 16 februari 2014 doet [betrokkene 1] aangifte van inbraak. Hij verklaart dat hij op 5 februari 2014 om 04:30 uur zijn woning afgesloten achter heeft gelaten. Bij thuiskomst op 16 februari 2014 om 02:30 uur constateert aangever dat het cilinderslot volledig ontbrak in het slot van de voordeur. Eenmaal in de woning ziet aangever dat een Packard Bell laptop, een cameratas, een camera van het merk Canon met drie cameralenzen en een videocamera zijn weggenomen.
Getuige [getuige 1] verklaarde dat hij op 15 februari 2014 tussen 02:00 uur en 02:50 uur een hard geluid bij de buren van perceel 52 hoorde. Omdat de buren niet thuis waren keek de getuige naar buiten en zag hij twee personen uit de voortuin van de buren lopen. Even later hoorde hij wederom een geluid en zag dat één van de personen (verdachte 1) voor het keukenraam stond. Verdachte 1 keek recht in de ogen van de getuige. De getuige herkende deze man als de man die altijd rondhangt bij het trein/busstation van Almere Parkwijk. Ook stapt deze man regelmatig uit of in de bus bij de bushalte Tussen de Vaarten Noord.
De getuige verklaarde voorts dat hij op 19 februari 2014 verdachte 1 zag staan bij station Almere Parkwijk.
Op 7 maart 2014 wordt getuige [getuige 1] geconfronteerd met een fotoselectie van 12 personen. De getuige verklaarde uit eigen beweging: "Het is hilarisch. Ik ken 3 van hun, degene van wie ik dacht dat het was is nummer 6. Nummer 6 is degene die ik toen herkende. De andere die erbij was, was nummer 12.
...Nummer 6 stond buiten op wacht bij een keukenraam voor de woning van mijn buren waar is ingebroken.
...Ik zag dat nummer 6 en 12 toen van die woning wegliepen op het trottoir voor mijn woning langs. Dit was het moment dat ik nummer 6 duidelijk in het gezicht keek."
Uit het proces-verbaal van bevindingen omtrent de foslo-confrontatie blijkt dat verdachte de persoon is die op fotonummer 6 in de fotobewijsconfrontatie stond afgebeeld.
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte tezamen met een ander heeft ingebroken in de woning van [betrokkene 1] en aldaar de goederen heeft weggenomen zoals deze in de tenlastelegging genoemd zijn. De rechtbank verwerpt het verweer dat er slechts één bewijsmiddel voorhanden is. In het onderhavige geval is voldaan aan het in artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering opgenomen bewijsminimum. De bewezenverklaring berust immers op meerdere bewijsmiddelen, namelijk de aangifte en de verklaring van de getuige [getuige 1] die verdachte na een foslo-confrontatie heeft herkend. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de getuige [getuige 1] ooggetuige is geweest van de inbraak en verdachte zonder enige twijfel heeft herkend. De verklaring van deze getuige waar deze herkenning op is gebaseerd, blijkt voorts te kloppen met de omstandigheid dat verdachte zich vaak ophoudt bij het station Almere Parkwijk en dat hij ook gebruik maakt van de bus bij de bushalte Tussen de Vaarten Noord."
2.3.
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014: 3474, NJ 2015/390 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.4.
De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat, zoals onder 1 is bewezenverklaard, hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit een woning met braak in vereniging. Ten aanzien van de rol van de verdachte bij die diefstal met braak kan uit de bewijsvoering naar de kern genomen niet meer worden afgeleid dan dat hij buiten op wacht heeft gestaan voor het keukenraam van die woning, dat hij met de medeverdachte uit de voortuin van die woning is gelopen en dat hij met de medeverdachte van die woning is weggelopen. Het behoeft nadere motivering waarom zo een gedraging, die doorgaans met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, als het "medeplegen" van gekwalificeerde diefstal kan worden aangemerkt.
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, alsmede voor zover het Hof de beslissingen van de Rechtbank heeft bevestigd met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van die benadeelde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 november 2016.