Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
8 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek in het kader van een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1977, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof van 29 januari 2015, waarin het hof had geoordeeld over de aftrekbaarheid van elektriciteitskosten die door de moeder van de betrokkene waren voorgeschoten. Het hof had enkel het deel van de elektriciteitsrekening dat door de betrokkene daadwerkelijk was terugbetaald, aangemerkt als kosten die in directe relatie stonden tot de hennepteelt. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden, en dat dit geen nadere motivering behoefde, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.