ECLI:NL:HR:2016:2652

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
14/05793
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep door niet-verdachte in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte, zich noemende [A], in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat degene die het cassatieberoep heeft ingesteld, niet de verdachte is te wiens laste de bestreden beslissingen zijn gewezen. Dit betekent dat de Hoge Raad de beroepen in cassatie niet-ontvankelijk verklaart. De Hoge Raad benadrukt dat volgens artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering alleen de verdachte of het Openbaar Ministerie een beroep in cassatie kan instellen. De Hoge Raad stelt vast dat de persoon die het cassatieberoep heeft ingesteld, niet de verdachte is, en kan daarom niet in de beroepen worden ontvangen. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtszekerheid en de procedurele waarborgen in het strafrecht, aangezien het bevestigt dat alleen de persoon op wiens naam een vonnis staat, als verdachte kan worden aangemerkt. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

22 november 2016
Strafkamer
nr. S 14/05793
MD/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 16 september 2014 en 5 november 2014, nummer 23/002872-13, in de strafzaak tegen:
N.N., zich noemende [A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door [A]. Namens deze hebben Th.O.M. Dieben en G.A. Jansen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep voor zover dat is gericht tegen de uitspraak van 16 september 2014, tot vernietiging van de uitspraak van 5 november 2014 en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Procesverloop

2.1.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevinden zich:
(i) een inleidende dagvaarding in deze zaak, inhoudende dat wordt gedagvaard "[A]";
(ii) het vonnis in eerste aanleg in deze zaak, inhoudende dat het is gewezen ten laste van "de verdachte, zich noemende [A], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande, aan wie de als bijlage I bijgevoegde foto en registratiekaart toebehoren" en waarbij deze is veroordeeld ter zake van 1. witwassen en 2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in art. 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf van twaalf maanden;
(iii) een akte rechtsmiddel inhoudende dat tegen voormeld vonnis hoger beroep is ingesteld namens de verdachte;
(iv) een arrest in deze zaak van 16 september 2014 waarbij het Hof de op naam van "[A]" uitgebrachte appeldagvaarding nietig heeft verklaard, op de grond dat niet "[A]" maar "de verdachte zich noemende [A]", tegen wie het vonnis in eerste aanleg is gewezen, gedagvaard had behoren te worden;
(v) een akte rechtsmiddel inhoudende dat tegen voormeld arrest beroep in cassatie is ingesteld namens "[A]", en een aan die akte gehechte bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van dat rechtsmiddel van de advocaat G.A. Jansen aan een griffiemedewerker, inhoudende dat haar cliënt is genaamd "[A]";
(vi) een appeldagvaarding ten name van "Zich noemende [A]" om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2014;
(vii) een arrest in deze zaak van 5 november 2014, inhoudende dat dit is gewezen ten laste van "N.N., zich noemende [A]" en waarbij het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv;
(viii) een akte rechtsmiddel inhoudende dat tegen voormeld arrest beroep in cassatie is ingesteld namens "[A]", en een aan die akte gehechte bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van dat rechtsmiddel van de advocaat G.A. Jansen aan een griffiemedewerker, inhoudende dat haar cliënt is genaamd "[A]".

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1.
Degene op wiens naam een vonnis of arrest staat, moet worden aangemerkt als degene te wiens laste die uitspraak is gewezen. Die persoon is de verdachte in de strafzaak.
Ingevolge art. 427 Sv kan het beroep in cassatie slechts worden ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie.
3.2.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat, zoals onder 2 sub (v) en (viii) is weergegeven, degene namens wie blijkens de daarvan opgemaakte aktes de cassatieberoepen zijn ingesteld, stelt niet de verdachte te zijn te wiens laste de bestreden beslissingen zijn gewezen, kan deze niet in de beroepen worden ontvangen.
3.3.
Opmerking verdient nog het volgende. De bij het onder 2.1 sub (ii) vermelde vonnis uitgesproken veroordeling betreft "de verdachte, zich noemende [A], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande, aan wie de als bijlage I gevoegde foto en registratiekaart toebehoren". Het is, voor zover de tenuitvoerlegging van dit vonnis is toegelaten, uitsluitend deze persoon op wie de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis opgelegde straffen betrekking mag hebben.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart degene namens wie de beroepen in cassatie zijn ingesteld, daarin niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 november 2016.