Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Procesverloop
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
22 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte, zich noemende [A], in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat degene die het cassatieberoep heeft ingesteld, niet de verdachte is te wiens laste de bestreden beslissingen zijn gewezen. Dit betekent dat de Hoge Raad de beroepen in cassatie niet-ontvankelijk verklaart. De Hoge Raad benadrukt dat volgens artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering alleen de verdachte of het Openbaar Ministerie een beroep in cassatie kan instellen. De Hoge Raad stelt vast dat de persoon die het cassatieberoep heeft ingesteld, niet de verdachte is, en kan daarom niet in de beroepen worden ontvangen. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtszekerheid en de procedurele waarborgen in het strafrecht, aangezien het bevestigt dat alleen de persoon op wiens naam een vonnis staat, als verdachte kan worden aangemerkt. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.