ECLI:NL:HR:2016:2656

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
15/02294
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klagers in cassatieberoep na intrekking rechtshulpverzoek

Op 22 november 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/02294, waarbij de klagers niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun cassatieberoep. De zaak betreft een verzoek om rechtshulp van de Zwitserse autoriteiten, dat op 7 juli 2016 is ingetrokken. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de klagers geen belang meer hebben bij hun beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 april 2015. De klagers, waaronder zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, hadden middelen van cassatie ingediend via hun advocaten, maar na de intrekking van het rechtshulpverzoek hebben zij hun belang in de procedure verloren.

De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken had in een eerdere conclusie geadviseerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar na de intrekking van het rechtshulpverzoek heeft hij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klagers. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het bestaan van belang bij het instellen van cassatieberoep en de gevolgen van het intrekken van rechtshulpverzoeken voor de ontvankelijkheid van partijen in een procedure.

Uitspraak

22 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/02294 B
CB/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op de beroepen in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 april 2015, nummers RK 15/290, RK 15/291, RK 15/292, RK 15/510, RK 15/511, RK 15/512 en RK 15/513, op klaagschriften als bedoeld in art. 552a Sv, alsmede betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv, in de zaken van:
[klager 1], geboren op [geboortedatum] 1955,
[klager 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945,
[klager 3], geboren op [geboortedatum] 1958,
[klaagster 4], gevestigd te [plaats] ,
[klaagster 5], gevestigd te [plaats] .

1.Geding in cassatie

1.1.
De beroepen zijn ingesteld door de klagers.
Namens [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] hebben Th.O.M. Dieben en J. Kuijper, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. Deze schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit
Namens [klaagster 5] en [klager 2] heeft T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, bij gelijkluidende schrifturen middelen van cassatie voorgesteld. De namens [klager 2] ingediende schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.2.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
1.3.
Vervolgens heeft de Advocaat-Generaal bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klagers in hun cassatieberoep.
1.4.
Het beroep in de zaken van [klaagster 5] en [klager 2] is ingetrokken nadat de Advocaat-Generaal ter terechtzitting van de Hoge Raad haar conclusie had genomen. Gelet op art. III van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad, zal de Hoge Raad de zaken op het bestaande beroep afdoen.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
De aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal houdt onder meer in:
"4. Op 7 juni 2016 heb ik een conclusie genomen in deze zaak waarin ik concludeerde tot vernietiging van de bestreden beschikking.
5. Inmiddels heeft zich een aantal feiten en omstandigheden voorgedaan waarin ik aanleiding heb gezien om aanvullend te concluderen. Het gaat om het volgende.
6. Bij akte rechtsmiddel van 18 juli 2016 heeft mr. T. Arkesteijn namens [klaagster 5] en [klager 2] de cassatieberoepen (552a en 552p) ingetrokken, kennelijk omdat het rechtshulpverzoek van de Zwitserse autoriteiten op 7 juli 2016 is ingetrokken, hetgeen op 15 augustus 2016 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, afdeling AIRS aan de strafgriffie van de Hoge Raad per fax is bevestigd. Daarop zijn op 1 augustus 2016 en op 7 september 2016 alle inbeslaggenomen voorwerpen aan klager [klager 2] teruggegeven.
7. Bij brief van 8 juli 2016 heeft mr. Dieben namens [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] de Hoge Raad bericht dat de Zwitserse autoriteiten het rechtshulpverzoek hebben ingetrokken. In de brief staat tevens dat met betrekking tot het antwoord op de vraag of en, zo ja, welke gevolgen een en ander dient te hebben voor de door hen ingestelde cassatieberoepen, [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] zich refereren aan het oordeel van de Hoge Raad. Deze partijen hebben het cassatieberoep dus niet ingetrokken."
2.2.
Gelet op het evenweergegevene hebben de klagers geen belang meer bij hun beroep tegen de beschikking van de Rechtbank zodat zij daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klagers niet-ontvankelijk in hun beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 november 2016.