Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
22 november 2016.
Hoge Raad
Op 22 november 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/02294, waarbij de klagers niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun cassatieberoep. De zaak betreft een verzoek om rechtshulp van de Zwitserse autoriteiten, dat op 7 juli 2016 is ingetrokken. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de klagers geen belang meer hebben bij hun beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 april 2015. De klagers, waaronder zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, hadden middelen van cassatie ingediend via hun advocaten, maar na de intrekking van het rechtshulpverzoek hebben zij hun belang in de procedure verloren.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken had in een eerdere conclusie geadviseerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar na de intrekking van het rechtshulpverzoek heeft hij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klagers. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het bestaan van belang bij het instellen van cassatieberoep en de gevolgen van het intrekken van rechtshulpverzoeken voor de ontvankelijkheid van partijen in een procedure.