ECLI:NL:HR:2016:274

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
15/00791
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling proceskosten na intrekking van beroep in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling van de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten na de intrekking van een beroep in cassatie. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 januari 2015, waarin de aan de belanghebbende, een vennootschap onder firma, opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 werd behandeld. Na de intrekking van het beroep in cassatie heeft de belanghebbende de Hoge Raad verzocht om de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het beroep.

De Staatssecretaris van Financiën heeft in een verweerschrift geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek van de belanghebbende. De Hoge Raad heeft vervolgens de inhoud van het procesdossier en de door partijen verstrekte gegevens beoordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 15/00783 en 15/00787 samenhangen met de onderhavige zaak, zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er termen aanwezig zijn om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de kosten van het geding in cassatie. De kosten zijn vastgesteld op een derde van € 992, wat neerkomt op € 330,67 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.

Uitspraak

19 februari 2016
Nr. 15/00791
Arrest
gewezen op na te melden verzoek van
V.o.f. [X]te
[Z](hierna: belanghebbende).

1.Verzoek

Na de intrekking door de Staatssecretaris van Financiën van het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 9 januari 2015, nrs. 14/00305 en 14/00313, betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij concludeert tot toewijzing van het verzoek.

2.Beoordeling van het verzoek

De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier en de gegevens die door partijen op dit punt zijn verstrekt, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 15/00783 en 15/00787 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

3.Beslissing

De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 992, derhalve € 330,67, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2016.