Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
thans mr. M.E. Bruning,
zetelende te Den Haag,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiser 1] en [eiseres 2] tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een beslissing van de ondernemingskamer over de terinzagelegging van een onderzoeksverslag. De Hoge Raad behandelt de vraag of de ondernemingskamer, wanneer zij heeft bepaald dat een onderzoeksverslag voor een ieder ter inzage ligt, ook een afschrift van dat verslag aan een derde mag verstrekken. De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser 1] is de bestuurder van RCM Consultancy B.V. en [eiseres 2] is zijn echtgenote. RCM heeft een enquêteprocedure aangespannen tegen verschillende vennootschappen, waaronder Middle Europe Investments N.V. (MEI), waarin [eiser 1] ook een rol speelt. De ondernemingskamer heeft op 10 oktober 2011 bepaald dat het onderzoeksverslag ter inzage ligt voor een ieder. In een eerdere procedure heeft de ondernemingskamer op verzoek van een advocaat een kopie van het onderzoeksverslag verstrekt aan een derde. De eisers stellen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door deze kopie te verstrekken en vorderen een verbod op verdere verspreiding van het verslag. De voorzieningenrechter en het hof hebben de vorderingen van de eisers afgewezen, waarbij het hof oordeelde dat het verslag openbaar is en dat er geen belemmering is om een afschrift te verstrekken. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en verwerpt het cassatieberoep, waarbij het benadrukt dat de wetgever geen beperking heeft gesteld aan de verstrekking van afschriften van een voor een ieder ter inzage gelegd verslag. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof juist is en dat het middel faalt. De eisers worden in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.