Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
6 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 23 februari 2015, met nummer 22/002657-14. De verdachte, geboren in 1974, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat C. Waling uit 's-Gravenhage. In de schriftuur die aan het arrest is gehecht, is een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 6 december 2016 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier L. Nuy, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.