Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
13 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1964, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij was veroordeeld voor meerdere woninginbraken en diefstal van een auto. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.