ECLI:NL:HR:2016:2854

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
16/02590
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens overtreding van een inreisverbod

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag. De aanvrager was op 23 december 2015 veroordeeld voor diefstal en voor het verblijven in Nederland terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De aanvrager stelde dat het inreisverbod, dat op 10 juli 2013 was opgelegd, was vernietigd door de bestuursrechter op 17 oktober 2013, en dat er sindsdien geen nieuw inreisverbod was opgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat er op 13 december 2015, de datum van de tenlastelegging, geen inreisverbod meer van kracht was. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening gegrond was, omdat de Politierechter, indien hij op de hoogte was geweest van de vernietiging van het inreisverbod, de aanvrager waarschijnlijk zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/02590 H
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag van 23 december 2015, nummer 09/827434-15, ingediend door L. van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "diefstal" en 2. "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat er tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000", begaan op 13 december 2015, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvraag heeft uitsluitend betrekking op de veroordeling ter zake van feit 2.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de bestuursrechter bij uitspraak van 17 oktober 2013 het inreisverbod van 10 juli 2013 heeft vernietigd terwijl nadien geen nieuw inreisverbod is opgelegd en dat de aanvrager, indien de Politierechter hiermee bekend was geweest, zou zijn vrijgesproken.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren voor zover zij betrekking heeft op het onder 2 bewezenverklaarde feit, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft bij beschikking van 10 juli 2013 tegen de aanvrager een inreisverbod uitgevaardigd. Bij onherroepelijk geworden uitspraak van de bestuursrechter in de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 oktober 2013 is voornoemde beschikking vernietigd. Niet is gebleken dat nadien een nieuw inreisverbod tegen de aanvrager is uitgevaardigd. Er was derhalve, anders dan is bewezenverklaard, geen sprake (meer) van een inreisverbod op 13 december 2015.
4.2.
Een en ander levert het ernstige vermoeden op dat de Politierechter, ware deze hiermee bekend geweest, de aanvrager van het hem onder 2 tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.

5.Slotsom

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt, voor zover nodig, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag van 23 december 2015, voor zover de aanvrager daarbij is veroordeeld voor het onder 2 tenlastegelegde;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv wat betreft het onder 2 tenlastegelegde, opnieuw zal worden berecht en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij mede voor feit 1 op de voet van art. 478, tweede lid, Sv de straf te bepalen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.