Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 25 maart 2016, nr. 14/4480 AKW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2016 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet. De belanghebbende had niet gekozen voor een domicilieadres in Nederland, wat complicaties met zich meebracht voor de ontvankelijkheid van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 25 augustus 2016 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 26 september 2016 de belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. De belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.