ECLI:NL:HR:2016:2902

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
16/04281
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake ontvankelijkheid van een verzoek tot herziening van een belastingaanslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door belanghebbende, die niet-ontvankelijk was verklaard in een cassatieprocedure betreffende een belastingaanslag voor het jaar 2008. De Hoge Raad onderzocht of er sprake was van een verzuim bij de verzending van het beroepschrift, dat te laat was ontvangen. In het eerdere arrest was belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het verzuim binnen zes weken te herstellen, maar de ingediende brief was te laat aangekomen. De griffier had belanghebbende erop gewezen dat vertraging bij verzending voor eigen risico was.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de brief van belanghebbende op 2 januari 2015 als aangetekend stuk was geadministreerd, maar dat deze pas op 5 januari 2015 was opgehaald. Na verwerking in het sorteercentrum was de brief op 6 januari 2015 in Den Haag aangekomen. Het onderzoek naar de verzending door PostNL toonde aan dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aan belanghebbende konden worden toegerekend. Hierdoor was er geen reden om het eerdere arrest te vervallen te verklaren.

De Hoge Raad concludeerde dat het verzoek tot herziening geen behandeling in cassatie rechtvaardigde, omdat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die tot herziening konden leiden. Het verzoek werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van processtukken en de verantwoordelijkheid van partijen in het proces.

Uitspraak

23 december 2016
nr. 16/04281
Arrest
gewezen op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 24 april 2015, nr. 14/05658, ECLI:NL:HR:2015:1118, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. Een afschrift van het verzoek is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

1.1.
In het arrest waarvan herziening wordt verzocht is geoordeeld dat het ingediende beroepschrift in cassatie niet de gronden van het beroep bevatte en dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld dat verzuim binnen zes weken te herstellen, welke termijn eindigde op 5 januari 2015. Omdat de op 6 januari 2015 ingekomen brief, gedateerd 2 januari 2015, te laat is ontvangen, is het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
In de brief van de griffier waarin belanghebbende is uitgenodigd het aan het beroep in cassatie klevende verzuim te herstellen, is vermeld: “Ik wijs u nadrukkelijk op het volgende. Het stuk moet binnen de evenvermelde termijn alhier zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij verzending per post is voor uw eigen risico.”
1.3.
Het onderhavige verzoek tot herziening van voormeld arrest is aanleiding geweest om te onderzoeken of een bijzonder, niet aan belanghebbende toe te rekenen verzuim bij de verzending door PostNL heeft plaatsgevonden. Een bevestigende beantwoording van die vraag zou weliswaar niet tot toewijzing van het herzieningsverzoek kunnen leiden, maar zou wel aanleiding kunnen zijn tot het vervallen verklaren van het arrest waarop het verzoek ziet.
Na onderzoek door de griffier van de Hoge Raad bij PostNL is komen vast te staan dat de brief van belanghebbende op vrijdag 2 januari 2015 om 17:34 uur als aangetekend stuk is geadministreerd op een retaillocatie van PostNL. Aldaar waren op die dag rond 17:00 uur de poststukken opgehaald. Daardoor is de brief van belanghebbende pas de eerstvolgende werkdag, maandag 5 januari 2015, opgehaald. Na verwerking in een regionaal sorteercentrum is de aangetekende brief in de nacht van maandag 5 op dinsdag 6 januari 2015 naar Den Haag vervoerd, waar deze om 4:37 uur als “Beschikbaar voor postbushouder” is geadministreerd.
1.4.
Uit het vorenstaande volgt dat geen sprake is geweest van een bijzondere, niet te voorziene gang van zaken bij de verzending van de brief van 2 januari 2015 door PostNL. Er is daarom geen reden om naar aanleiding van het herzieningsverzoek het arrest vervallen te verklaren.
1.5.
De Hoge Raad is van oordeel dat het ingediende verzoek overigens geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat het klaarblijkelijk niet tot herziening van voormeld arrest en derhalve niet tot cassatie kan leiden, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Awb behelst.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.