ECLI:NL:HR:2016:2925

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
15/02968
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting in het kader van profijtontneming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.023,00. Het Hof had dit bedrag vastgesteld op basis van een schatting van de opbrengst van gestolen horloges, waarbij het Hof abusievelijk slechts een derde deel van de aan de benadeelde partij toegekende schadevergoeding in mindering had gebracht. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte niet de wettelijke rente over de schadevergoeding in aanmerking heeft genomen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden verminderd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het gaat om de hoogte van het geschatte voordeel en de betalingsverplichting. De Hoge Raad vermindert het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat tot € 4.499,00 en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de bijbehorende verplichtingen.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/02968 P
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 juni 2015, nummer 23/002923-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de omvang van het door het Hof vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Het klaagt in het bijzonder dat bij de schatting daarvan ten onrechte slechts een derde deel van de aan de benadeelde partij (onherroepelijk) in rechte toegekende vordering in mindering is gebracht en geen rekening is gehouden met de over die vordering toegekende wettelijke rente.
2.2.
Het Hof heeft in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak de betrokkene onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij en bepaald dat voormeld bedrag aan schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3.
Het Hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 9.023,00 en de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd van hetzelfde bedrag. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(...) Het hof is bij gebrek aan concrete aanwijzingen over de daadwerkelijke opbrengst van de gestolen horloges van oordeel dat de waardebepaling kan worden geschat op 30 % van de verkoopwaarde.
Het hof komt daarmee tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 95.330,00 (waarde)
- voorhamers € 100,00
- schadevergoedingsmaatregel € 5.000,00
€ 90.230,00 x 30% = € 27.069,00 : 3 daders = € 9.023,00."
2.4.1.
Ingevolge art. 36e, negende lid, Sr worden bij de vaststelling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte onherroepelijk toegekende vorderingen in mindering gebracht. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met een eventueel ten gunste van die derde uitgesproken onherroepelijke veroordeling van de betrokkene tot betaling van de wettelijke rente, voor zover het bedrag daarvan kan worden bepaald (vgl. HR 9 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9559, NJ 1998/90).
2.4.2.
Het Hof heeft bij het bepalen van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, rekening gehouden met de ten gunste van de benadeelde partij uitgesproken veroordeling van de betrokkene tot betaling van schadevergoeding. Evenwel is het Hof in zijn berekening van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel kennelijk abusievelijk ervan uitgegaan dat slechts een derde deel van het aan de benadeelde partij toegekende bedrag in mindering dient te worden gebracht. Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal 's Hofs vergissing herstellen en de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het aan de Staat te betalen bedrag in zoverre verminderen.
2.4.3.
Hetgeen onder 2.4.1 is overwogen brengt mee dat het Hof bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat tevens had moeten bepalen dat in mindering komt het bedrag van de wettelijke rente over de aan de benadeelde partij toegekende vordering tot betaling waarvan de betrokkene is veroordeeld. Het middel slaagt ook in zoverre.
2.4.4.
De hiervoor bedoelde rente kan thans echter niet op een concreet bedrag worden bepaald. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat ingevolge art. 577b, tweede lid, Sv de rechter die de in art. 36e Sr bedoelde maatregel heeft opgelegd, op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de betrokkene het door hem vastgestelde ontnemingsbedrag kan kwijtschelden of verminderen (vgl. HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1255), heeft de betrokkene geen belang bij deze klacht en zal de Hoge Raad met het voorgaande oordeel volstaan.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het Hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 9.023,00 heeft gesteld en aan de betrokkene de verplichting heeft opgelegd tot betaling aan de Staat van € 9.023,00;
vermindert het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat tot (afgerond) € 4.499,00 alsmede het te betalen bedrag tot € 4.499,00;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.