In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep betreft een aantekening voor het jaar 2014, waarbij een aanslag in de reclamebelasting was opgelegd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft het College in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar het College heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren. Het griffierecht dat van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn wordt geheven bedraagt € 503.