Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 10 juni 2016, nr. 16/01013, ECLI:NL:HR:2016:1162.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 10 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1162) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek toonde aan dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, waarbij ook de waarnemend griffier E. Cichowski aanwezig was. De Hoge Raad benadrukte dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten voor herziening, zoals vastgelegd in de relevante wetgeving, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening konden rechtvaardigen.