Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Lelystad,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
23 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en KENNIS MARKETING & MEDIA GROEP B.V. (KMM). De zaak betreft de uitleg van een schikkingsovereenkomst die ter comparitie is gesloten. De Hoge Raad heeft in zijn arrest de dwingende bewijskracht van het proces-verbaal van comparitie besproken, zoals vastgelegd in artikel 157 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de kantonrechter te Lelystad en arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten die door [eiser] in het principale beroep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk incidentele beroep van KMM niet aan de orde.
In de beslissing heeft de Hoge Raad [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van KMM zijn begroot op een totaal van € 4.852,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Dit arrest is gewezen door de raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.