Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
23 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2016 uitspraak gedaan over de nietigheid van een dagvaarding in hoger beroep. De verdachte, geboren in 1981, had beroep in cassatie ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 oktober 2014. De advocaat van de verdachte, J.S. Nan, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte sinds 30 mei 2012 staat ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens van de gemeente Zwijndrecht op een specifiek adres, dat als zijn briefadres fungeerde. De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding in hoger beroep niet overeenkomstig artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering was betekend, waardoor deze nietig was. Dit oordeel was in strijd met de eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 17 november 2015, waarin soortgelijke kwesties aan de orde waren.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het oordeel van het Hof, dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig was betekend, onjuist was. De bestreden uitspraak kon daarom niet in stand blijven, en het tweede middel behoeft geen bespreking. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaard.