ECLI:NL:HR:2016:314

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
15/03023
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot opgave van bescheiden en gegevens in het kader van strafrechtelijk financieel onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland. De klaagster had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, tegen een bevel tot opgave van bescheiden en gegevens dat was gegeven op grond van artikel 126a Sv. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom het klaagschrift ongegrond was verklaard. De klaagster was van mening dat de vordering tot verstrekking van gegevens niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat de gevraagde gegevens geen inzicht zouden geven in de vermogenspositie van de persoon tegen wie het strafrechtelijk financieel onderzoek was gericht. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeerde dat de Rechtbank de feiten en omstandigheden die de klaagster aan haar bezwaar had ten grondslag gelegd, niet had onderzocht. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en wees de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

Uitspraak

23 februari 2016
Strafkamer
nr. S 15/03023 B
CeH/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 24 maart 2015, nummer RK 14/3231, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te
[vestigingsplaats].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft P.G. Grijpstra, advocaat te Deurne, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

2.1.
De middelen richten zich tegen de beslissing tot ongegrondverklaring van het klaagschrift. In de kern klagen zij dat de Rechtbank het klaagschrift van de klaagster, ertoe strekkende dat zij niet behoeft te voldoen aan het, op de voet van art. 126a, eerste lid aanhef en onder a, Sv, aan haar gegeven bevel om opgave te doen of inzage of afschrift te geven van bescheiden en gegevens, op onjuiste gronden ongegrond heeft verklaard. De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.2.1.
De Rechtbank heeft het op art. 552a Sv gebaseerde klaagschrift ongegrond verklaard.
2.2.2.
Dat klaagschrift houdt het volgende in:
"Op of omstreeks 6 oktober 2014 is de personenauto van het merk Ferrari, type 458 Speciale/F142, voorzien van Duits kenteken: [AA-00-BB] , in beslag genomen onder [betrokkene 1] . Naar klaagster later is gebleken is de personenauto in het kader van een SFO bekend onder parketnummer 16-703125-13 jegens [betrokkene 1] in beslag genomen.
Als eigenaar en kentekenhouder van deze auto heeft klaagster om teruggave verzocht aan de politie. Op dat moment is klaagster blijkbaar 'in beeld gekomen' bij de politie. Klaagster kreeg daarop van de politie te horen, dat pas een beslissing op haar verzoek zou worden genomen, nadat zij (in januari 2015) als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1] was gehoord.
Na aandringen van de politie - en in de hoop op een spoedige (positieve) beslissing op het verzoek om teruggave van de auto - is [betrokkene 2] op 28 oktober 2014 naar het politiebureau te Almere afgereisd. Daar is hij in totaal 6 à 7 uur lang gehoord. Tijdens het getuigenverhoor viel het [betrokkene 2] reeds op dat slechts een deel van het verhoor betrekking had op de 'transacties' tussen [betrokkene 1] en EU-Import. Het overige deel van het verhoor had betrekking op [klaagster] zelf en 'transacties' tussen [klaagster] en derden.
Klaagster heeft hierna nogmaals verzocht om teruggave van de auto en tevens herhaadelijk verzocht om een afschrift te ontvangen van de kennisgeving van inbeslagname van de auto. Ondanks deze herhaaldelijke verzoeken weigeren politie en Openbaar Ministerie hieraan gehoor te geven. Sterker nog, de vragen en verzoeken van klaagster blijven meestentijds onbeantwoord, waardoor klaagster het gevoel krijgt dat zij aan het 'lijntje wordt gehouden'.
Bevel tot uitlevering ex artikel 126a Sv d.d. 27 oktober 2014
Op 27 oktober 2014 ontvangt klaagster een bevel tot uitlevering van stukken ex art. 126a Sv van verbalisant [verbalisant 1] van de Nationale Politie, Eenheid Midden-Nederland. Hierin wordt zij bevolen in het strafrechtelijk financieel onderzoek jegens [betrokkene 1] , opgave te doen of inzage/afschrift te geven van bescheiden en gegevens van alle transacties met [betrokkene 1] , alsmede op te geven of, en zo ja welke, vermogensbestanddelen die hij onder zich heeft of heeft gehad, welke toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht. Een afschrift van dit bevel is als bijlage 3 bij dit klaagschrift gevoegd.
Klaagster had het Openbaar Ministerie echter, toen zij om de teruggave van de auto vroeg, al voorzien van gegevens en informatie betreffende haar transacties met [betrokkene 1] . Aan het uitdrukkelijke bevel van de politie heeft klaagster ook voldaan. Klaagster heeft opnieuw per e-mail alle bescheiden, gegevens en informatie betreffende de transacties met [betrokkene 1] aan de politie verstrekt. Voorts is kenbaar gemaakt dat klaagster op dat moment (nog) geen vermogensbestanddelen van [betrokkene 1] onder zich heeft gehad. Afschriften van de bescheiden, gegevens en informatie die klaagster aan politie en Openbaar Ministerie heeft verstrekt zijn als bijlage 4 bij dit klaagschrift gevoegd.
Enkele dagen later (na het getuigenverhoor van [betrokkene 2] ) laat verbalisant [verbalisant 2] telefonisch (!) weten, dat de officier van justitie heeft besloten het verzoek van klaagster om teruggave van de auto af te wijzen, reden waarom klaagster inmiddels de raadkamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, in een afzonderlijk klaagschrift ex artikel 552a Sv heeft verzocht om teruggave van deze personenauto.
Bevel tot uitlevering ex artikel 126a Sv d.d. 3 november 2014
Op 3 november 2014 ontvangt klaagster een bevel tot uitlevering van stukken ex art. 126a Sv van verbalisant [verbalisant 2] van de Nationale Politie, Eenheid Midden-Nederland, alsmede een afschrift van de door rechter-commissaris mr. P.L.C.M. Ficq gegeven machtiging van 12-8-2014 tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek jegens [betrokkene 1] , bekend onder parketnummer 16-703125-13.
In het bevel wordt klaagster bevolen opgave te doen of inzage/afschrift te geven van bescheiden en gegevens van alle inhoudelijke gegevens inzake alle sale - lease back transacties van 1 januari 2009 tot heden waarin [klaagster] en/of aan [klaagster] gerelateerde (rechts)personen betrokken zijn en/of waarbij (mede) betrokkenheid is van één of meerdere van de volgende (rechts)personen of ondernemingen:
[A] B.V., [B] B.V.,
Stichting Administratiekantoor [B] B.V.,
[betrokkene 3] , [C] B.V.,
[D] B.V. en Stichting Administratiekantoor [D] B.V. Afschriften van dit bevel en de machtiging zijn als bijlage 5 bij dit klaagschrift gevoegd.
Het bevel tot uitlevering van stukken ex artikel 126a Sv van 3 november 2014 kan klaagster niet rijmen met het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen [betrokkene 1] , waarvoor de rechter-commissaris een machtiging heeft gegeven. Verbalisant [verbalisant 2] gebruikt die machtiging van 12-8-2014 als grondslag om klaagster te bevelen opgave te doen of inzage/afschrift te geven van bescheiden en gegevens van alle inhoudelijke gegevens inzake alle sale - lease back transacties van 1 januari 2009 tot heden. Klaagster is van mening, dat deze machtiging niet zover strekt dat zij gehouden is aan het bevel van verbalisant [verbalisant 2] te voldoen. Dit klaagschrift heeft derhalve betrekking op de bezwaren van klaagster om te voldoen aan de 'vordering van gegevens' c.q. het bevel tot uitlevering ex artikel 126a Sv. Klaagster zal hierna uiteenzetten waarom zij zich verzet tegen de vordering van gegevens (het bevel ex artikel 126 a Sv) van verbalisant [verbalisant 2] .
Klaagster heeft aan het bevel van verbalisant [verbalisant 1] van 27 oktober 2014 voldaan door alle informatie, gegevens en bescheiden betreffende haar transacties met [betrokkene 1] te overleggen, alsmede kenbaar te maken dat zij (nog) geen vermogensbestanddelen van [betrokkene 1] onder zich heeft gehad. [betrokkene 2] heeft in dat kader zelfs een uitgebreide getuigenverklaring afgelegd op het politiebureau te Almere. Kortom, alle informatie, bescheiden en gegevens aangaande de transacties tussen [klaagster] en [betrokkene 1] zijn thans in het bezit van de politie en het Openbaar Ministerie.
Wat betreft [betrokkene 1] hebben geen transacties plaatsgevonden tussen [klaagster] en de opgesomde (rechts)personen. Wat betreft [betrokkene 1] heeft klaagster enkel rechtstreeks met hem zaken gedaan. Daarbij waren de opgesomde (rechts)personen niet betrokken.
(...)
Voor zover klaagster wordt verdacht van enig strafbaar feit, is het onderzoek waarin zij wordt bevolen de gevraagde stukken te overleggen, gericht op haar. Op grond van artikel 126a lid 2 Sv mag verbalisant [verbalisant 2] zo'n bevel tot uitlevering van stukken echter niet doen aan degene tegen wie het onderzoek is gericht.
Klaagster verzoekt u daarom officier van justitie mr. J. Zeilstra van het parket Midden-Nederland en/of verbalisant [verbalisant 2] van de politie Eenheid Midden-Nederland (Almere/Flevoland) te gelasten kenbaar te maken wat de status van klaagster is: getuige of verdachte.
Indien klaagster verdachte zou zijn of jegens haar (het vermoeden van) een verdenking van enig strafbaar feit bestaat, verzoekt klaagster u te bepalen, dat zij ingevolge artikel 126a lid 2 Sv niet gehouden is te voldoen aan het bevel van verbalisant [verbalisant 2] van 3 november 2014. Klaagster verzoekt u zoveel ook kenbaar te maken aan officier van justitie mr. J. Zeilstra en verbalisant [verbalisant 2] .
Niet alleen als verdachte (zwijgrecht) maar ook als getuige (verschoningsrecht) kan klaagster niet worden gedwongen om zichzelf, door een getuigenverklaring of het overleggen van bescheiden en gegevens, in het gevaar van een strafrechtelijke vervolging te brengen.
Indien en voor zover u van oordeel zou zijn dat klaagster toch gehouden is de gevorderde stukken te overleggen in het kader van het SFO jegens [betrokkene 1] , verzoekt klaagster u de officier van justitie te gelasten schriftelijk te bevestigen dat de door klaagster verstrekte stukken niet gebruikt (mogen/zullen) worden in een jegens haar nog aanhangig te maken strafzaak.
Juridisch kader SFO: hoe ver reikt de ex artikel 126 Sv gegeven machtiging?
Indien en voor zover klaagster geen verdachte is, noch (het vermoeden van) een verdenking van enig strafbaar feit jegens haar bestaat, en de gevorderde stukken niet in een mogelijke strafzaak jegens klaagster gebruikt kunnen worden, rest de vraag welk belang de verbalisant heeft bij het bevel aan klaagster om - in het kader van het SFO jegens [betrokkene 1] - inzage of afschrift te geven van bescheiden en gegevens van alle inhoudelijke gegevens inzake alle sale - lease back transacties van 1 januari 2009 tot heden tussen [klaagster] en de opgesomde (rechts)personen.
De 'sale - lease back' (koopovereenkomst en latere huurovereenkomst) die klaagster met [betrokkene 1] heeft gesloten dateert van begin augustus 2014, waardoor het voor klaagster onduidelijk is waarom zij allerlei stukken vanaf 1 januari 2009 tot heden zou moeten verstrekken.
Sowieso vraagt klaagster zich af welk belang verbalisant [verbalisant 2] heeft bij het bevel aan haar om - in het kader van het SFO jegens [betrokkene 1] - de gevorderde stukken te overleggen, nu deze stukken geen betrekking hebben op [betrokkene 1] en de verbalisant dus ook geen inzicht zullen verschaffen in zijn vermogenspositie.
Op grond van artikel 126a lid 1 Sv is een met het strafrechtelijk financieel onderzoek belaste opsporingsambtenaar (op vertoon van een afschrift van de ingevolge artikel 126 Sv gegeven machtiging) bevoegd een ieder te bevelen (onder meer) inzage of afschrift te geven van bescheiden of gegevens, teneinde inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht. Dit houdt in, dat verbalisant [verbalisant 2] krachtens dit artikel (slechts) bevoegd is aan klaagster inzage of afschrift te vragen van bescheiden of gegevens die inzicht verschaffen in de vermogenspositie van [betrokkene 1] .
Zoals reeds is aangevoerd, is het onmogelijk om inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van [betrokkene 1] middels bescheiden of gegevens die direct noch indirect verband houden met [betrokkene 1] . De transacties tussen [klaagster] en de opgesomde (rechts)personen hebben namelijk geen betrekking op [betrokkene 1] . Het enige document waarover klaagster beschikt van één van de opgesomde (rechts)personen, dat betrekking heeft op [betrokkene 1] , heeft klaagster zowel aan de politie als aan het Openbaar Ministerie verstrekt. Namelijk, toen klaagster de onderhavige personenauto van [betrokkene 1] kocht, ontving zij van hem niet alleen al de relevante autopapieren en de sleutel van de auto, maar ook een afschrift van de nota die hij van de initiële verkoper had ontvangen. Dit betrof een nota van [D] aan [betrokkene 1] . Dit document is, zoals gezegd, al door klaagster aan de politie en het Openbaar Ministerie verstrekt. Ten overvloede wenst klaagster op te merken, dat het document geen betrekking heeft op een transactie tussen [klaagster] en [D] .
De toepassing van artikel 126a Sv door de officier van justitie of de opsporingsambtenaar is gebonden aan het doel van de SFO: opsporing van wederrechtelijk verkregen voordeel en het vaststellen van de omvang van dat voordeel, oftewel het in kaart brengen van het vermogen van degene tegen wie het onderzoek is gericht. Het doel van het SFO gericht tegen [betrokkene 1] wordt niet gediend door bescheiden of gegevens van transacties tussen klaagster en de opgesomde (rechts)personen te overleggen. Het mogelijke door [betrokkene 1] wederrechtelijk verkregen voordeel en de omvang daarvan zal namelijk niet blijken uit gegevens of bescheiden van transacties tussen klaagster en de opgesomde personen en rechtspersonen. Deze informatie heeft immers geen enkele relatie tot c.q. betrekking op [betrokkene 1] .
Klaagster verzoekt u derhalve te bepalen dat zij (als getuige) evenmin gehouden is te voldoen aan het bevel van verbalisant [verbalisant 2] van 3 november 2014. Klaagster verzoekt u zoveel ook kenbaar te maken aan officier van justitie mr. J. Zeilstra en verbalisant [verbalisant 2] .
Klaagster stelt zich op het standpunt dat de inzake parketnummer 16-703125-13 afgegeven machtiging louter strekt om strafrechtelijk financieel onderzoek te verrichten naar [betrokkene 1] , en niet naar transacties tussen klaagster en derden die geen betrekking hebben op (de vermogenspositie van) [betrokkene 1] .
Klaagster verzoekt u, met andere woorden, aan officier van justitie Zeilstra en/of verbalisant [verbalisant 2] kenbaar te maken dat de machtiging van rechter-commissaris Ficq niet zo ver reikt dat ex art. 126a Sv bevel kan worden gedaan om inzage of afschrift te geven van bescheiden of gegevens, die geen enkele betrekking hebben op [betrokkene 1] (de persoon tegen wie het SFO is gericht).
Voor zover dit specifieke rechtsmiddel niet zou openstaan tegen de 'vordering van gegevens' c.q. het bevel tot uitlevering van stukken ex artikel 126a Sv heeft klaagster zekerheidshalve een afschrift van dit klaagschrift naar rechter-commissaris mr. P.L.C.M. Ficq verzonden. Het rechtsgevoel van klaagster druist in tegen het bevel tot uitlevering van stukken ex artikel 126a Sv van verbalisant [verbalisant 2] . Deze vordering van gegevens komt onrechtmatig op klaagster over. Het lijkt alsof de verbalisant gebruik (misbruik?) maakt van de in het kader van het SFO jegens [betrokkene 1] gegeven machtiging om strafrechtelijk (financieel) onderzoek naar [klaagster] te verrichten. Vandaar dat zij ervoor gekozen heeft hierover haar beklag te doen bij u en bij de rechter-commissaris die de machtiging in deze kwestie heeft gegeven.
Als onafhankelijke en onpartijdige rechter bent u bevoegd en in staat om in deze kwestie te bepalen wat de reikwijdte van de ex artikel 126 Sv afgegeven machtiging is. Het zou naar de mening van klaagster onrechtvaardig zijn als die machtiging een vrijbrief voor de verbalisant zou inhouden om in het kader van een SFO elk willekeurig document te kunnen opeisen. Te meer als het document dat de verbalisant opeist geen enkel direct of indirect verband heeft met het SFO waarvoor de rechter-commissaris de machtiging heeft verstrekt.
Gelet op het vorenstaande verzoekt klaagster u het onderhavige beklag gegrond te verklaren en aan de officier van justitie en/of de verbalisant kenbaar te maken wat zij heeft verzocht."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 3 maart 2015 houdt het volgende in:
"De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering is het mogelijk beklag te doen "over de vordering van gegevens". Mijn cliënt heeft een getuigenverklaring afgelegd in de strafzaak tegen [betrokkene 1] . Daarnaast heeft mijn cliënt alle relevante gegevens in de strafzaak tegen [betrokkene 1] verstrekt. De vordering om wederom gegevens te verstrekken, die geen betrekking hebben op [betrokkene 1] , gaat de kaders van het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen [betrokkene 1] te buiten. Het openbaar ministerie verzoekt om gegevens tussen mijn cliënt en derden en ook in een periode van 2009-2010 waarin mijn cliënt geen zaken deed met [betrokkene 1] . Het is onduidelijk welke status mijn cliënt heeft, die van getuige of die van verdachte. Dit is relevant, aangezien niemand gehouden is medewerking te verlenen die zelf verdachte is.
(...)
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik kan niets zeggen over de status van klager/ [betrokkene 2] , aangezien ik niet de zaaksofficier van justitie ben.
Primair acht ik het klaagschrift niet-ontvankelijk, omdat dit op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk is als er sprake is van een vordering ex artikel 126a van het Wetboek van Strafvordering. In de toelichting bij artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering staat vermeld dat de bepaling niet van toepassing is op de artikelen 125i en verder van het Wetboek van Strafvordering.
Subsidiair acht ik het klaagschrift ongegrond. De rechter-commissaris heeft een strafvorderlijk financieel onderzoek geopend. Op grond van de wet kan in dat geval aan een ieder worden opgedragen gegevens te verstrekken. Als klager geen verdachte is ook aan hem. Ik zie geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat deze vordering onrechtmatig is.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Artikel 126a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat gegevens moeten worden verstrekt met betrekking tot de (rechts)persoon tegen wie het strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht. De gedane vordering aan mijn cliënt gaat verder dan de wettelijke bepaling.
Niet is gemotiveerd door het openbaar ministerie waarom de uitlevering van stukken noodzakelijk is. Het openbaar ministerie vordert (via de politie) gegevens die geen inzicht verschaffen in het handelen van mijn cliënt dan wel van [betrokkene 1] . Het lijkt erop dat mijn cliënt stukken dient te verstrekken die betrekking hebben op anderen dan [betrokkene 1] .
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
De wet verbiedt niet inzage te krijgen in de financiële relaties tussen klager en [betrokkene 1] .
(...)
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt heeft stukken verstrekt die buiten het bevel vielen. Verder is mijn cliënt naar Almere gegaan voor een zeven uur durend verhoor als getuige. De toon van dat verhoor geeft het beeld dat klager zelf verdachte is.
Ik meen dat het klaagschrift ontvankelijk is, aangezien niet uit de wet blijkt dat artikel 552 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is."
2.2.4.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft tot niet-ontvankelijkverklaring van het klaagschrift geconcludeerd omdat beklag ex artikel 552a Sv tegen een bevel ex art. 126a Sv niet mogelijk is. Subsidiair heeft de officier gerekwireerd tot ongegrondverklaring van het beklag, omdat niet uitgesloten is dat de gegevens waarvan de uitlevering wordt bevolen relevant kunnen zijn binnen het SFO en de doelstelling daarvan.
Standpunt klaagster
Namens klaagster is aangegeven dat zij alle informatie en gegevens waarover zij beschikt ten aanzien van degene tegen wie het SFO is gericht, reeds aan de politie heeft verstrekt voorafgaand aan het bevel ex art 126a Sv d.d. 3 november 2014. Daarnaast stelt klaagster dat de gegevens waarvan de uitlevering in het bestreden bevel wordt bevolen, redelijkerwijs niet relevant kunnen zijn voor de verkrijging van inzicht in de vermogenspositie van bedoeld SFO-object. Daarmee overschrijdt het bevel, aldus klaagster, de doel gebonden grenzen van de artikelen 126 en 126a Sv. Tenslotte bestaat volgens klaagster de mogelijkheid dat zij zich, door te voldoen aan het bevel, blootstelt aan het risico zelf strafrechtelijk te worden vervolgd, terwijl een bevel als het onderhavige niet aan (de) verdachte(n) mag worden gegeven.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 552a Sv biedt onder meer de mogelijkheid tot beklag '... over de vordering van gegevens ...'. Daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank ook een bevel tot uitlevering van gegevens als bedoeld in art. 126a Sv. Klaagster is dan ook ontvankelijk.
De Hoge Raad heeft in zijn rechtspraak omtrent art. 552a Sv bestendig beslist dat voor beslissingen buiten de kaders van dat wetsartikel geen wettelijk[e] grondslag bestaat. Binnen die limitatief opgesomde mogelijke uitkomsten van beklag op de voet van art. 552a Sv is niet opgenomen dat het beklag gegrond wordt verklaard met vernietiging of ongeldigverklaring van het bestreden bevel. Evenmin kan de rechtbank, zoals door klaagster verzocht:
- bepalen dat klaagster (als getuige) niet gehouden is te voldoen aan het bevel;
- het OM of de politie gelasten kenbaar te maken wat de status van klaagster is;
- het OM gelasten schriftelijk te bevestigen dat de door klaagster verstrekte (of nog te verstrekken) gegevens niet gebruikt (zullen/mogen) worden in een jegens haar nog aanhangig te maken strafzaak.
De klacht tegen de vordering van gegevens heeft geen opschortende werking ten aanzien van de plicht aan de vordering te voldoen. Wel kan - vervolgens - worden geklaagd over de kennisneming of het gebruik van de gevorderde en verkregen gegevens. Bovendien is het mogelijk om te verzoeken dat de verstrekte gegevens worden vernietigd (art. 552a lid 2 Sv).
Ten aanzien van de slagingskans van een eventuele klacht tegen de kennisneming of (verder) gebruik van de verkregen gegevens kan de rechtbank in dit stadium niet meer opmerken dan dat de toets naar aanleiding van een zodanig beklag een marginaal karakter heeft, indien het openbaar ministerie zou stellen dat het belang van strafvordering (waaronder ook het SFO valt) zich tegen gegrondverklaring van dat klaagschrift zou verzetten.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren."
2.3.
Art. 126 Sv luidt:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan zijn verkregen, kan overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld.
2. Een strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht op de bepaling van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel, met het oog op de ontneming daarvan op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het strafrechtelijk financieel onderzoek wordt ingesteld krachtens een met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie die met de opsporing van het strafbare feit is belast, verleend.
4. De vordering van de officier van justitie is met redenen omkleed. (...)
(...)"
Art. 126a, Sv luidt:
"1. Krachtens de ingevolge artikel 126 gegeven machtiging is een met het strafrechtelijk financieel onderzoek belaste opsporingsambtenaar op vertoon van een afschrift van de machtiging bevoegd, ten einde inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht, aan een ieder te bevelen hem op de eerste vordering:
a. opgave te doen of inzage of afschrift te geven van bescheiden of van gegevens, niet zijnde gegevens als bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin;
b. op te geven of, en zo ja welke, vermogensbestanddelen hij onder zich heeft of heeft gehad, welke toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht;
en aldus verstrekte schriftelijke bescheiden in beslag te nemen.
2. Het bevel wordt niet gericht aan degene tegen wie het onderzoek is gericht.
(...)"
Art. 126nd, tweede lid derde volzin, Sv luidt:
"De vordering kan niet betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging."
2.4.
De Rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de klaagster ontvankelijk is in haar op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift tegen de vordering van gegevens ingevolge art. 126a Sv.
2.5.1.
Indien een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv is gericht tegen een vordering tot verstrekking van gegevens, geldt - evenals in andere beklagzaken - dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en dat het onderzoek zich niet kan uitstrekken tot vragen die betrekking hebben op de mogelijke onrechtmatigheid van gebruik voor het bewijs van de gevorderde gegevens (vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004, NJ 2013/505).
2.5.2.
Indien bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv bezwaar wordt gemaakt tegen de vordering van gegevens met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de vordering niet voldoet aan de daaraan in de art. 126 en 126a Sv gestelde vereisten, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beroep voldoende aannemelijk acht en zo ja
,of die onregelmatigheid tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. De rechter mag in zo een geval de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager leggen (vgl. HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735, NJ 2013/128).
2.5.3.
De klaagster heeft onder meer aangevoerd dat de vordering niet dienstig is aan het in art. 126a, eerste lid, Sv geformuleerde doel, te weten het verkrijgen van inzicht in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht. Daartoe is aangevoerd dat de gevorderde gegevens geen betrekking hebben op [betrokkene 1] , zijnde degene tegen wie het strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht. Dat zou meebrengen dat de jegens de klaagster gedane vordering niet voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen.
2.5.4.
De Rechtbank heeft in haar beschikking niet blijk gegeven de feiten en omstandigheden die de klaagster aan haar bezwaar tegen de vordering ten grondslag heeft gelegd, te hebben onderzocht. Gelet op hetgeen in 2.5.2 is overwogen, is de beslissing van de Rechtbank dat het klaagschrift ongegrond is, daarom niet toereikend gemotiveerd.
2.5.5.
De middelen zijn in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 februari 2016.