I. Zoals in de inleiding van deze schriftuur is betoogd, moet het er voor gehouden worden dat de in eerste aanleg overgelegde pleitnota ter zitting in hoger beroep is herhaald. De inhoud van deze pleitnota luidt als volgt:
“ [betrokkene 1] :
Melding 21-01-09 (intake-gesprek)
Aangifte 26-02-09
Aanvull 12-08-09
Getuigen:
- vader van, de-auditu
- vriend van, de-auditu
- vader en moeder keuren cl. af. (p.009 en 0.31)
- mw had eigenlijk al een vriend, maar zij zag hem minder vanwege ruzie tussen zijn oma en haar moeder (p.036) en [betrokkene 1] had zelf problemen en kreeg alle aandacht van cl. (p.036, alsmede p.023)
- cl wilde geen relatie beginnen en had zelf al vriendin (p.097). Toen [betrokkene 1] daarachter kwam werd ze boos/verdrietig. Zij was immers wel verliefd, (p.022, p. 102 en p.031)
GEEN BETROUWBARE AANGEEFSTER
- had problemen met jongens (p.OI 6) moest daardoor zelfs van school;
- geeft aan met cl niets te willen (p.009 en p.OI5, maar verspreekt zich in aanvullende aangifte. “We hadden net een maandje” (p-022)
- laat vervolgens weten na het gebeuren lastig te zijn gevallen door cl (p. 15), maar blijkt hem zelfs meermaals gebeld te hebben!!! Dankzij […], op (p.102)
- cl had geen sleutel meer van huis (p.041 en verkl cl)
- [betrokkene 1] verteld dat ze alleen haar eigen naam gebruikt (p.023), maar getuige [getuige] , kende alleen maar een [A] van de MSN en kon destijds geen [betrokkene 1] in haar telefoon vinden (p.042), toch bereikte sms van [getuige] [betrokkene 1] !!
- [betrokkene 1] kan de woning niet nauwkeurig beschrijven. Zo heeft ze het in intake over dat de deur in zijn slaapkamer op de knip ging p.09. ‘Geen deur in de slaapkamer’ van cl p.OI4 en over de deur naar de kast in de kamer waar het gebeurde op p.021 en dat er geen deur was in de andere slaapkamer. Tegen vader zegt ze boven de deur op slot (p.33). Getuige [getuige] zegt, de deur tegenover raam in de kamer met het boxspring.
- verder laat zij weten dat er geen vitrage ed aan voorzijde hangt p. 14, maar laat getuige [getuige] weten zowel boven als beneden vitrage en lamellen te hebben hangen die zo nu en dan een beetje open staan. P.042.
- SOA-test omdat niet veilig zou zijn (p.033), terwijl zij zegt met condoom
- Het lijkt er daardoor op dat de vriendin van [betrokkene 3] , die een zus in de straat heeft wonen, die ook ‘problemen gehad zou hebben met cl, mw heeft ingelicht. Het is in ieder geval niet uit te sluiten.
Er zijn foto’s van de woning op hyves en anders en er kan wel naar binnen gekeken worden, zodat dat de grote objecten, zoals de kast en het bed ed gezien kunnen worden.
De vader van [betrokkene 1] vind haar verhaal ook niet geheel geloofwaardig (p.33)
Tegen haar vriend zegt ze dat ze zonder schoenen gevlucht is, terwijl ze tegen politie zegt dat ze haar schoenen al die tijd aan had...
HIJ drong aan op een aangifte.
P103 = stemmingmakerij. Zaak werd geseponeerd. Aangeefster moest van toenmalige vriend, die zij (net als nu) bedrogen had aangifte doen.
Bovendien is de beschreven wijze van verkrachten algemeen, zie bijv. BH 0784, rb Utrecht (minderj)
CONCLUSIE:
Niet voldoende wettig en overtuigend bewijs. ”
2. Hoewel staccato opgeschreven, kan dit betoog van de raadsvrouw over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door requirant te veroordelen, (hoofdzakelijk) op grond van de verklaringen van aangeefster, maar heeft in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid.
3. Over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster heeft het Hof immers niets meer gezegd dan dat aangeefster ”zowel bij de politie als ten overstaan van de rechtercommissaris in strafzaken als ter terechtzitting van het hof van 2 maart 2015 verklaringen [heeft] afgelegd” en dat “deze verklaringen zijn aan te merken als consistent en gedetailleerd en, mede daardoor, betrouwbaar".
4. Een dergelijke (standaard)overweging volstaat in casu niet. Ingevolge artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv dient een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat door de rechter niet is aanvaard, in de uitspraak immers beargumenteerd te worden weerlegd. Omtrent de aan de mate van motivering te stellen eisen komt onder meer betekenis toe aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. (Vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006/393).
5. De verdediging heeft onder meer gewezen op inconsistenties in de verklaringen aangeefster, die voor de bewijsvraag van evident belang zijn. Ik wijs bijvoorbeeld op de volgens de verdediging foutieve beschrijving door aangeefster van de woning van [getuige] (over het ontbreken van een deur in de slaapkamer, terwijl aangeefster verklaart dat de deur van de slaapkamer op de knip ging). Tevens valt te wijzen op de geconstateerde inconsistentie over het condoomgebruik (aangeefster zegt dat ze een SOA-test heeft ondergaan omdat de seks niet veilig was, terwijl zij elders verklaard heeft dat requirant van meet af aan een condoom omhad).
6. Het Hof is niet ingegaan op deze (en andere) inconsistenties, terwijl in de gegevens omtrent het condoomgebruik en de beschrijving van de woning wél steunbewijs wordt gevonden. In dat opzicht kan niet worden gezegd dat de hier bedoelde argumenten van de verdediging in het licht van de bewijsvoering van ondergeschikte betekenis zijn. Het Hof had daar dan ook in zijn motivering aandacht aan moeten besteden, te meer nu de bewezenverklaring in overwegende mate steunt op de verklaringen van aangeefster.
7. Daarbij merk ik nog op dat in het door het Hof vernietigde vonnis van de rechtbank uitgebreid wordt ingegaan op de aangevoerde omstandigheden waaruit volgens de verdediging blijkt dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn. De rechtbank heeft het betoog van de verdediging ter zake aldus wel - en terecht - als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangemerkt.
8. Gelet op het voorgaande is het Hof aldus afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van aangeefster [betrokkene 1] onbetrouwbaar zijn (reden waarom vrijspraak had moeten volgen), maar heeft het Hof niet in het bijzonder de redenen opgegeven die tot afwijking van dat standpunt hebben geleid. Dit is in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv, hetgeen gelet op artikel 359 lid 8 Sv nietigheid tot gevolg heeft. Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
MIDDEL III
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM), doordat er in cassatie een overschrijding heeft plaatsgevonden van de redelijke termijn, te weten de inzendingstermijn. Dit moet leiden tot vermindering van de aan requirant opgelegde gevangenisstraf.
Toelichting:
1. Op 16 maart 2015 heeft het Hof arrest gewezen. Het cassatieberoep tegen dit arrest is op 23 maart 2015 ingesteld. Uit de mededeling betekening blijkt dat de stukken van het geding op 16 december 2015 ter griffie van Uw Raad zijn ontvangen.
2. In (o.m.) HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:BD2578 is bepaald dat onder overschrijding van de redelijke termijn mede is begrepen de overschrijding van de termijn voor het inzenden van de stukken naar de Hoge Raad nadat beroep in cassatie is ingesteld. Die inzendingstermijn is gesteld op acht maanden, aangezien requirant niet in voorlopige hechtenis verblijft.
3. In casu bedraagt de inzendingstermijn negen maanden (minus een week). Er is aldus sprake van een overschrijding van vorenbedoelde termijn, doch met minder dan 6 maanden. Deze overschrijding dient te worden gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde gevangenisstraf.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (351 I GM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
1. G.J.M. Corstens, het Nederlands strafprocesrecht, achtste (door M.J. Borgers bewerkte) druk, 2014, p. 800-801.
2 HR 26 januari 2010, LJN BK2094, NJ 2010/512 (rov. 3.4.).
3 Me de nadruk dus op ‘zou komen’, want de verdediging heeft dat betwist. Zie hierover ook het tweede middel.
4 Proces-verbaal van de zitting in hoger beroep d.d. 2 maart 2015, p. 3.
5 Proces-verbaal van de zitting in hoger beroep d.d. 2 maart 2015, p. 5.
6 Proces-verbaal van de zitting in hoger beroep d.d. 20 juni 2013, p. 3; Proces-verbaal van de zitting in hoger beroep d.d. 2 maart 2015, p. 2.
7 Proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 5 augustus 2010, p 2.
8 Proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 5 augustus 2010, p I.
9 Proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 5 augustus 2010, p 2; pleitnota in eerste aanleg, p. I.