Cassatieschriftuur in de strafzaak tegen [verdachte]
Griffienummer : S 15/05801
Aan de Hoge Raad der Nederlanden te Den Haag
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte] (geboren [geboortedatum]-1988), te dezer zake domicilie kiezende aan de Hillelaan 30 te Rotterdam (correspondentie: Postbus 51014, 3007 GÀ Rotterdam) ten kantore van de advocaat mr. N. Roos
Dat requirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Den Haag, uitgesproken op 17 december 2015, het navolgende middel van cassatie voordraagt:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350 en 359 van het Wetboek van Strafvordering geschonden.
Middel 1.
Door de verdediging is in hoger beroep een beroep gedaan op strafvermindering, zulks door middel van de navolgende motivering:
“
Cliënt is op 31 maart 2013 aangehouden inzake het ten laste gelegde feit. Inmiddels is dit al meer dan twee en een halfjaar geleden. Er is zelfs sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, nu de zitting bij de politierechter pas heeft plaatsgevonden op 20 mei 2015. Dit is ruim twee jaar na de pleegdatum.
Daarnaast is cliënt sinds die bewuste dag in maart 2013 niet meer betrokken geweest bij incidenten waarbij alcohol dan wel het verkeer een rol speelde. Sterker nog, cliënt drinkt helemaal niet meer. Bovendien was cliënt first offender voor een delict als deze.
Een geldboete ter hoogte van duizend euro én een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden is niet langer opportuun te achten, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat cliënt heeft laten zien geen dat hij geen recidivist is, maar dat hij zich juist verantwoordelijk en veilig gedraagt in het verkeer. Een dermate hoge geldboete na meer dan twee jaar is in het licht van het voorgaande dan ook disproportioneel. Zeker gezien het feit dat cliënt al reeds zes maanden zijn rijbewijs kwijt is geweest. Hij heeft dus al een flinke straf gehad, waar hij van heeft geleerd.
Voornoemde omstandigheden, met name in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen een lagere straf.“
De veroordeling en de opgelegde straf is niet langer proportioneel te noemen gelet op de persoonlijke omstandigheden van requirant en de aangevoerde feiten en omstandigheden. Het Hof heeft in zijn geheel niet (inhoudelijk) gereageerd op het gemotiveerde beroep op strafvermindering.
Op grond van de Wet van 10 november 2004, Stb. 2004, 580 dient de rechter zowel op de onderbouwde standpunten van de officier van justitie (als ook de Advocaat-Generaal) als van die van de verdediging ingaan. Deze wet is van kracht sedert 1 januari 2005 en heeft te gelden voor alle zaken waarin het onderzoek ter terechtzitting werd gesloten na de datum van de inwerkingtreding.