ECLI:NL:HR:2016:3387

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
16/00066
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende belang en gebrekkige motivering door het hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 december 2015. De verdachte, geboren in 1983, was in cassatie gegaan tegen de veroordeling voor de straatverkoop van heroïne en cocaïne, en het bezit van een hoeveelheid heroïne. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat G.P. Dayala, voerde aan dat het hof ten onrechte de verdachte schuldig had bevonden, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de drugs aan de verdachte konden worden toegeschreven. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarbij werd verwezen naar artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de noodzaak van een duidelijke motivering door de lagere rechters. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/00066
AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 december 2015, nummer 23/000059-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
Edelhoogachtbaar college,
Middel:
l. Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 359 en 415 Sv. geschonden.
Toelichting:
Ten onrechte heeft het gerechtshof de verdachte schuldig bevonden aan de straatverkoop van heroïne en cocaïne en dat hij in het bezit was van een hoeveelheid heroïne.
Er is ter zake geen duidelijke motivering daarover gegeven. Verzoeker is immers van oordeel dat hij onschuldig is. Immers de drugs was niet bij hem aangetroffen. Er zijn meerdere scenario’s denkbaar omtrent de aangetroffen drugs, waarmee het hof geen rekening heeft gehouden. Ten onrechte is het hof voorbijgegaan aan de bewering van verzoeker, dat de drugs die aangetroffen is bij [betrokkene] niet afkomstig is van verzoeker althans is zulks op generlei wijze bewezen of aangetoond. [betrokkene] was ook niet bekend met het telefoonnummer van verzoeker, zodat er geen link dan wel een causaal verband kan worden gemaakt tussen de enige daad van verzoeker en de aanwezigheid of het hebben/in het bezit zijn van de drugs. Er is mitsdien geen sprake van enig overtuigend bewijs en verzoeker acht zich ten onrechte daarvoor veroordeeld. Ook ten aanzien van de drugs die op de grond is aangetroffen ontbreekt elk bewijs dat verzoeker zulks op de grond zou hebben gegooid; ook hier ontbreekt het causaal verband en is er slechts sprake van een subjectief vermoeden, doch geen wettig en overtuigend bewijs.