Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
13 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 december 2015. De verdachte, geboren in 1983, was in cassatie gegaan tegen de veroordeling voor de straatverkoop van heroïne en cocaïne, en het bezit van een hoeveelheid heroïne. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat G.P. Dayala, voerde aan dat het hof ten onrechte de verdachte schuldig had bevonden, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de drugs aan de verdachte konden worden toegeschreven. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarbij werd verwezen naar artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de noodzaak van een duidelijke motivering door de lagere rechters. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.