ECLI:NL:HR:2016:3396

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
16/01326
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 28 december 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1992, was in hoger beroep gegaan tegen een verstekvonnis van de politierechter in Utrecht, waarin hij was veroordeeld voor diefstal van computers. De advocaat van de verdachte, A.M.C.J. Baaijens, diende een schriftuur in, waarin hij stelde dat het hof in zijn arrest niet voldoende had gemotiveerd waarom het de verdediging niet had gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal. Dit arrest is van belang voor de toepassing van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de beslissing van de rechter moet steunen op de inhoud van de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen. De Hoge Raad benadrukte dat het hof niet in voldoende mate had gemotiveerd waarom het de argumenten van de verdediging had verworpen, wat in strijd was met de wettelijke vereisten.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/01326
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 december 2015, nummer 21/005436-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Zaaknummer: S16/ 01326
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
In de zaak van:
[verdachte], (geboren op [geboortedatum] 1992, [geboorteplaats]) wonende aan [a-straat 1] te [woonplaats], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste door het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, locatie Arnhem, op 28 december 2015 gewezen arrest met parketnummer: 21-005436-15.
De opbouw van deze schriftuur is als volgt:
1. Inleiding
2. Verstekvonnis en arrest: "uitdrukkelijk onderbouwd standpunt"
3. Conclusie
MIDDEL I
Het recht - in het bijzonder artikel 359 lid 3 in relatie met lid 8 W.v.Sv.- is geschonden en/of naleving is verzuimd van, op straffe van nietigheid, in acht te nemen voorschriften, doordat het ter zitting gevoerde verweer op onjuiste gronden en/ of met toepassing van een onjuiste maatstaf, is verworpen, en daarmee het arrest niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, op straffe van substantiële nietigheid (art. 359 lid 2 juncto lid 8 Sv).
TOELICHTING:
1. Inleiding
Het litigieuze arrest van 28 december 2015 kent de navolgende overweging :
"(..) Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd.
Beslissing:
Het hof : bevestigt het vonnis waarvan beroep".
Bedoelt wordt hier het verstekvonnis van de politierechter te Utrecht d.d. 15 september 2015 (parketnr. 16-118244-15(1)). [verdachte] is een ontkennende (en op advies van ondergetekende raadsman zwijgende) verdachte inzake verdenking van een diefstal, tezamen en in vereniging, op 8 september 2014 van één of meer computers ( z.g." I-Macs") toebehorende aan Utrechts Conservatorium. Er is voorts sprake van een situatie zoals genoemd in art. 359 lid 3 Sv ter zitting bij het hof:
"(..) hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. (..)".
2. Verstekvonnis en arrest: "uitdrukkelijk onderbouwd standpunt"
Na verstekvonnis is in hoger beroep is namens de verdachte een "uitdrukkelijk onderbouwd standpunt" ingenomen in de zin van art. 359 lid 2 Sv, waarvan de beslissing van het hof afwijkt, en mitsdien de verplichting bestaat om "de redenen die daartoe hebben geleid" te motiveren. Een dergelijke motivering ontbreekt. Artikel 359 lid 3 wetboek van strafvordering luidt, voor zover hier van belang:
(..) De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis
{raadsman: lees: verstekvonnis d.d. 15 september 2015 dat immers door het hof is bekrachtigd)
opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden (..).
Ter zitting in hoger beroep is - in weerwil van aldaar gevoerd verweer in de zin van art. 359 lid 3 Sv - dit verweer ongemotiveerd verworpen door het hof bij het wijzen van het arrest.
Er is door het hof - zo begrijpt de verdediging - kennelijk enkel in het gewraakte arrest verwezen, zonder nadere motivering op hetgeen ter zitting op 14 december 2015 namens de verdachte is aangevoerd, naar de uitspraak in eerste aanleg, zijnde een verstekvonnis. Dat vonnis is vervolgens bevestigd.
Echter, met deze verstekveroordeling in de hand (en het arrest van het hof) blijft evident staan het gevoerde "meer -en vaart-verweer" ter zitting bij het Hof op 14 december 2014 (2) dat tevens een "uitdrukkelijk onderbouwd standpunt" in zich draagt - in het voorliggend geval - als zodanig is aan te merken (van de ontkennende verdachte) in de zin van art. 359 lid 2 Sv.
Een z.g. "meer en vaart-verweer" sluit nauw aan bij de eisen zoals door de formele wetgever gesteld in art. 359 lid 3 Sv en behelst, aldus rechtsgeleerden Corstens & Borgers (3) - welke schrijvers AG mr D. Aben aanhalen - als "de kern van het bewijsminimum" worden gezien :
" (..) In welke mate kan aan de hand van het bijkomend bewijsmateriaal worden gediscrimineerd tussen het belastende scenario waarop de tenlastelegging berust, en het daar door de verdediging tegenover gestelde ontlastende scenario? Het komt er daarbij op aan of uit de beschikbare bewijsmiddelen zodanige feiten en omstandigheden blijken dat het ene scenario (meer) aannemelijk én het andere scenario (veelmeer) onaannemelijk kan worden bevonden. (..) "
Ter adstructie dat er zo'n gevoerd "meer en vaart -verweer" op 14 december 2015 bij het Hof, wordt geciteerd uit het proces-verbaal terechtzitting van 14 december 2015, voor zover hier van belang:
"Ten eerste valt op dat er te weinig bewijs is dat cliënt de computers heeft meegenomen.(..)
Onder frame 21, foto 8 en frame 23, foto 9 wordt vermeld: NN en [betrokkene] lopen met rolkar langs de receptie, respectievelijk over de binnenplaats. Daaruit kan niet worden afgeleid dat cliënt de computers heeft weggenomen.(..) Er is een rolkar verdwenen en hij is in de betreffende kamer geweest, maar cliënt verlaat niet met de rolkar het pand. Hij was op dat moment bij de portier. Dat laat de mogelijkheid open dat hij geen weet had wat er ondertussen was gebeurd. NN en [betrokkene] verlaten het pand met rolkar, maar er is geen bewijs van de betrokkenheid van cliënt of voor een bewuste samenwerking met de andere twee. (..)"
Deze passage kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat ter zitting - in verweer op het verstekvonnis in eerste aanleg van 15 september 2015 - een z.g. "meer en vaart-verweer" (schending art. 359 lid 2, 3 en 8 Sv) ter zitting is gevoerd, en dat het hof in de einduitspraak van 28 december 2015 heeft verzuimd hierop gemotiveerd te beslissen. Dit klemt temeer nu het vonnis in eerste aanleg een verstekvonnis betrof en een (alternatieve) zienswijze van de verdachte of zijn verdediging heeft ontbroken voor de Rechter.
In het voorliggende geval dient vermeld te worden dat op de litigieuze rolkar zich de tenlastegelegde computers (I-Macs) bevonden die het Conservatorium "langs de receptie" hebben verlaten.
Ik verwijs hiervoor - volledigheidshalve naar pagina 15 van het onderliggende dossier, alwaar wordt verwezen (in deze volgorde !) naar : "frame 24", "Frame 21" "Frame 23" met respectievelijk tekst:
Frame 24:
"[verdachte] praat met avondportier"
Frame 21:
"NN en [betrokkene] lopen met rolkar met goederen langs receptie"
En:
Frame 23:
"NN en [betrokkene] lopen met rolkar met goederen over de binnenplaats"
Tevens bevat dit proces-verbaal van bevindingen aan het slot nog de opmerking:
"Opmerking: het betreft hier beelden van drie camera's; de entree, de desbetreffende gang en de binnenplaats. Niet is vast te stellen of de tijden van deze drie camera's gelijk lopen"
Ik voeg voor de volledigheid en een ordentelijke magistratelijke beoordeling van dit Cassatiemiddel hierbij afschrift van het litigieuze proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 december 2014, pagina 14 en 15 (met excuses voor mijn eigen hierop gemaakte aantekeningen)
[bijlage 1, Schriftuur]
3. Conclusie
Art. 359 lid 8 Sv luidt vervolgens :"Alles op straffe van nietigheid".
Mitsdien kent het arrest van 28 december 2015 een essentieel en/ of substantieel motiveringsgebrek en niet naleving wordt gesanctioneerd door de formele wetgever met substantiële nietigheid, en derhalve kan het litigieuze arrest van het hof in alle redelijkheid niet in stand blijven en dient vernietiging hiervan door Uw Raad te volgen.
In de woorden van de Hoge Raad zelf:
"2.5. (..) Het hof is in zijn arrest van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging afgeweken door de verdachte te veroordelen, maar heeft - in strijd met art. 359 tweede lid, Sv - niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art.359, achtste lid Sv nietigheid tot gevolg.
2.6.
Dit cassatiemiddel is mitsdien terecht voorgesteld (4)."
Een arrest van 3 november 2009 van de Hoge Raad der Nederlanden .. .én een arrest om niet te vergeten dus...
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
1 Uitspraak: gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact
2 Zie: proces-verbaal terechtzitting, gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, locatie Arnhem d.d. 14 december 2015, p. 2
3 Zie nader: Het Nederlands strafprocesrecht, mr G.J.M. Corstens, bewerkt door prof. mr. M.J. Borgers, 8e druk, 2014, Kluwer, p. 805
4 Voordat ik van plagiaat wordt beschuldigd: deze formulering heb ik rechtstreeks ontleend - en daarom dan ook tussen "ganzenvoetjes" hier geplaatst - aan de uitspraak : HR 3 november 2009, NJ 2009, 555 ro. 2.5 en 2.6. Overigens is deze uitspraak uit 2009 een oprecht historisch zuiver én goed én bovenal rechtvaardige (!) uitspraak: een meer dan terechte vernietiging door de Hoge Raad van een gegeven vrijspraak door het Hof....het "Beledigen van Joden" is immers en onder alle omstandigheden volstrekt ontoelaatbaar, zo zegt ook mijn rechtsgevoel; het lijkt mij goed deze uitspraak van de Hoge Raad ook zeker voor de nabije toekomst te koesteren..!