ECLI:NL:HR:2016:3406

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
15/04542
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak met bedreiging en vuurwapen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1967, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 260 dagen voorwaardelijk, wegens bedreiging met een vuurwapen. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat R.J. Baumgardt. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 januari 2013 in Westervoort, waar de verdachte met een vuurwapen dreigend heeft geschoten in de hal van een zalencentrum, terwijl er bezoekers aanwezig waren. Het Gerechtshof had in zijn arrest overwogen dat er bij de aanwezigen een redelijke vrees kon ontstaan voor hun leven, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte handelde. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van de bedreiging door het hof als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld, maar heeft de zaak niet inhoudelijk behandeld omdat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat betrekking heeft op de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/04542
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 september 2015, nummer 21/000070-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
Inleiding
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. RJ. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem d.d. 7 september 2015, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 260 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en waarbij het hof ook een beslissing heeft genomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
MIDDEL I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 285 Sr alsmede 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende;
Ter zitting in hoger beroep is er namens de verdachte ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde bedreiging aangevoerd dat slechts een zeer beperkt aantal getuigenverklaringen beschikbaar zijn en dat al deze personen aangeven dat zij zich op geen enkel moment bedreigd hebben gevoeld; schrikken nog niet hetzelfde is als bedreigd voelen en dat de impact bij het lossen van schoten nog niet oplevert een bedreiging met zware mishandeling.
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte op 28 januari 2013 te Westervoort een aantal bezoekers en personeelsleden van een zalencentrum heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen een aantal kogels afgevuurd in de hal van het zalencentrum. In het arrest heeft het hof onder meer overwogen dat verdachte binnen heeft geschoten en dat er mensen in de buurt van verdachte waren ten tijde van het afvuren van de kogels; naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat in een dergelijk geval bij deze personen de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen hetgeen zeker geldt wanneer iemand zonder aanwijsbare aanleiding en in dronken en opgefokte toestand in de buurt van personen kogels afvuurt, zoals verdachte heeft gedaan waarbij komt dat er ook door getuigen is verklaard dat zij uit angst om te worden geraakt door een kogel zijn weggedoken of zich hebben verstopt.
De bewezenverklaring is in het licht van hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd onvoldoende met de redenen omkleed.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is onder feit 4 ten laste gelegd, dat:
"hij op of omstreeks 28 juni 2013 te Westervoort, een aantal bezoekers en/of een of mee personeelsleden van [A] en/of een of meer (toevallige) passanten van de parkeerplaats nabij dat zalencentrum heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen getoond aan voornoemde personen en/of met een vuurwapen een aantal kogels af gevuurd in de hal en/of in een feestzaal van dat zalencentrum, en/of op die parkeerplaats nabij dat zalencentrum."
1.2
In het proces verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is onder meer vermeld dat aldaar door de advocaat-generaal onder meer is aangevoerd:
"We hebben het hier vandaag over een bijzondere zaak. Er was een feest met heel veel gasten in [A].
Vast is komen te staan dat er in het [A] in het plafond is geschoten. Vreemd is dat de getuigen, die gehoord zijn door de rechtercommissaris, verklaren niets te hebben gezien.
()"
1.3
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is voorts gerelateerd dat aldaar mr P.E. van Zon, advocaat te 's-Hertogenbosch, de raadsman die verdachte ter zitting heeft bijgestaan, onder meer heeft aangevoerd:
"() We moeten het doen met een zeer beperkt aantal getuigenverklaringen.
Al deze personen geven aan dat ze zich op geen enkel moment bedreigd hebben gevoeld. Schrikken is niet hetzelfde als bedreigd voelen. De impact bij het lossen van schoten levert nog niet op een bedreiging met zware mishandeling op."
1.4
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
"hij op 28 juni 2013 te Westervoort, een aantal bezoekers en/of personeelsleden van [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen een aantal kogels afgevuurd in de hal van dat zalencentrum."
1.5
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd. Zo heeft het hof als bewijsmiddel (9) gebezigd door verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, inhoudende onder meer (voor zover in dit kader van belang):
"Ik was bij [A] in de buurt toen ik geschoten hebt. Ik weet nog dat ik naar de auto ben gelopen en dat ik in de lucht heb geschoten."
1.6
Voorts heeft het hof onder meer als bewijsmiddel (11) gebezigd een verklaring van [A], inhoudende (onder meer):
“()
Daarna liep de man naast Naarden naast de zaak gelegen parkeerplaats.
Ik stond op dat moment bij de deur van het café. Op dat moment hoorde ik drie of vier schoten. Die schoten waren een paar minuten nadat de man in de richting van de parkeerplaats vastgelopen. (...)
Toen ik zag dat die man weer in de richting van het zalencentrum ziet, snelde ik naar beneden.
(...)
()
Die man liepen daarna naar de parkeerplaatsen op of nabij die parkeerplaats heeft hij drie à vier keer geschoten. Daarna liep hij terug naar ons zalencentrum en heeft min of meer in de deuropening volgens mij nog drie of vier keer geschoten. Daar zag ik direct met het schieten die man met het pistool in zijn hand, welk pistool hij in zijn kleding weg stopte.
Ik heb zojuist in de hal gekeken waar de man dus schoot en heb geconstateerd dat het systeemplafond nabij het damestoilet nu voorzien is van kogelgaten. ()"
1.7
Ook heeft het hof als bewijsmiddel (13) gebezigd een verklaring van getuige [getuige 1], inhoudende (onder meer, voor zover in dit kader van belang):
"()
Toen ik nog buiten was, hoorde ik binnen drie keer een knal. Ik meende die knallen te herkennen als pistoolschoten. Ik stond er een meter of vijf vandaan. Dit was ter hoogte van de laatste ingang. Ik hoorde mensen roepen tegen die man: "Kerel waar ben jij mee bezig." Ik zag op dat moment dat die man een pistool in zijn rechterhand hield. Ik zag dat die man rondzwaaide met dat pistool. Ik denk dat die man een meter of 3 4 naar binnen is geweest via de ingang in de gang. Hij werd gelijktijdig weer naar buiten geduwd en getrokken. ()”
1.8
Als bewijsmiddel (14) heeft het hof voorts nog een verklaring van de getuige [getuige 2] gebruikt, inhoudende (onder meer, voor zover in dit kader van belang):
"()
Ik zag dat de man doorliep in de richting van zaal 6. Ik hoorde dat er vanuit die richting geschreeuw komen. (....) Tijdens het geschreeuw hoorde ik ook een aantal klanten. (....) Na de klappen zag ik dat de man meteen naar buiten werd gewerkt. Ik zag dat de man door een aantal personen naar buiten werd gewerkt. (....)
()
Ook kwam de medewerker [getuige 1] het café binnen rennen en zei dat er geschoten werd. Vervolgens werd het café afgesloten en ben ik achter een muurtje in het café gaan staan. Ik wilde niet dat ik door een kogel geraakt zou worden.
(...).
Ik weet nog wel dat [betrokkene 1] mij later vertelde dat de man een pistool in zijn hand had toen hij naar buiten werd gewerkt. Dit was dus nadat er kennelijk in het halletje geschoten was.
(...). ()"
1.9
Tenslotte heeft het hof als bewijsmiddel (15) gebezigd een bij de politie afgelegde verklaring van de getuige [getuige 3], inhoudende (onder meer, voor zover in dit kader van belang):
"()
Kort nadat [betrokkene 2] het café in liep, kwam de man die ik even daarvoor zou een binnen had zien gaan weer naar buiten gelopen. () Buiten stonden er bij mij in de buurt nog twee mannen. Een van de mannen riep naar mij toe dat ik snel weg moest wezen. Op de manier zoals die man dat tegen mij riepen wist ik wel dat zij het meende en dat het serieus was. Ik rende achter hu aan en rende de parkeerplaats over.
Het heeft wat mij heel veel impact gehad. Op het moment dat ik hoorde dat er geschoten was en dat er mogelijk een wapen in mijn buurt was, voelde ik een schok door mijn lichaam gaan van: "zo dit komt wel heel erg dichtbij aan het. Achteraf weet ik dat die man met dat opgefokte gezicht een vuurwapen bij zich heeft gehad en die gedachten zijn voor mij niet zo fijn."
1.1
In het arrest heeft het hof met de bewezenverklaring nog overwogen:
"Het Hof leidt, evenals de rechtbank, uit het bovenstaande af dat er binnen geschoten is en dat het verdachte is geweest die binnen heeft geschoten. Het Hof stelt tevens vast dat er mensen in de buurt van verdachte waren ten tijde van het afvuren van de kogels binnen. Naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat in een dergelijk geval bij deze personen de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Dat geldt zeker wanneer iemand zonder aanwijsbare aanleiding en in dronken en opgefokte toestand in de buurt van personen kogels afvuurt, zoals verdachte deed. Daarbij komt dat er ook door getuigen is verklaard ([getuige 3] () en [getuige 2]) dat zij uit angst om te worden geraakt door een kogel zijn weggedoken of zich hebben verstopt."
1.11
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven is gericht, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen (HR 7 juni 2005, NJ 2005, 448 alsmede HR 18 april 2006, NJ 2006,397,mnt. YB). Voorts is vereist dat het opzet van de verdachte op deze beide aspecten was gericht (HR 3 december 2013, NJ 2014,253, m.nt. JMR en HR 7 oktober 2014, NJ 2014, 489).
1.12
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte in de deuropening, althans in directe nabijheid van de deuropening van een zalencentrum, met een vuurwapen in de lucht heeft geschoten. Naar de mening van verdachte kan hieruit niet, althans niet zonder meer volgen dat bij derden de redelijke vrees is kunnen ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen en/of dat het opzet van de verdachte hierop gericht is geweest, mede in het licht van hetgeen door en namens de verdachte te dier zake is opgemerkt. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer dat getuigen hebben waargenomen dat verdachte in dronken toestand het vuurwapen heeft afgevuurd, zoals het hof in het arrest heeft overwogen en welke omstandigheid klaarblijkelijk in de ogen van het hof van belang is in het kader van de bewezenverklaring. De bewezenverklaring is dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.