Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1967, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 260 dagen voorwaardelijk, wegens bedreiging met een vuurwapen. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat R.J. Baumgardt. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk.
De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 januari 2013 in Westervoort, waar de verdachte met een vuurwapen dreigend heeft geschoten in de hal van een zalencentrum, terwijl er bezoekers aanwezig waren. Het Gerechtshof had in zijn arrest overwogen dat er bij de aanwezigen een redelijke vrees kon ontstaan voor hun leven, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte handelde. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van de bedreiging door het hof als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld, maar heeft de zaak niet inhoudelijk behandeld omdat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat betrekking heeft op de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.