ECLI:NL:HR:2016:3408

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
15/04649
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte wegens Opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand wegens overtredingen van de Opiumwet. Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat V.C. van der Velde. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De zaak betreft een eerdere veroordeling van de verdachte door het Gerechtshof Amsterdam, waarbij het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van hennepplanten in een kwekerij. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was dat de aangetroffen planten de werkzame stof bevatten die onder de Opiumwet valt, en dat er geen deskundig onderzoek was verricht. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verbalisant voldoende deskundigheid had om de planten als hennep te identificeren. De Hoge Raad heeft de beslissing van het hof bevestigd door te stellen dat de klachten van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en heeft het beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/04649
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 september 2015, nummer 23/003916-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.C. van der Velde, advocaat te Almere, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE Zaaknummer: S 15/04649
Namens verzoeker, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, draag ik het volgende middel voor tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam uitgesproken op 17 september 2015 onder parketnummer 23/003916-14 waarbij verzoeker terzake art. 3 onder B Opiumwet is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand.
Middel
Er is sprake van schending van recht en/of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO, in het bijzonder art. 359 lid 3jo art. 415 Wetboek van Strafvordering.
Het Gerechtshof is op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot de bewezenverklaring gekomen. De tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring niet dragen.
Toelichting
De raadsman van verzoeker heeft namens hem aangevoerd dat niet uit het strafdossier blijkt dat de aangetroffen planten in de kwekerij daadwerkelijk de werkzame stof bevatten die strafbaar is gesteld onder de Opiumwet, nu daar geen onderzoek naar heeft plaatsgevonden. Een uitgevoerde cannabistest die een indicatie geeft dat het vermoedelijk hennep betreft ontbreekt, evenals een rapport van het NFI.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt:
“Op 24 mei is door verbalisant [verbalisant] geverbaliseerd dat tijdens de doorzoeking op 23 mei 2013 in het pand aan de [a-straat 1] te Amsterdam een in werking zijnde hennepplantage werd aangetroffen, welke hennepplantage is ontmanteld. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van zijn bevindingen op basis van kennis en ervaring die in zijn algemeenheid bij verbalisanten aanwezig is waaronder deskundigheid op het gebied van hennepkwekerijen aan zijn identificatie van de hennep te twijfelen. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het zijn hennepplantage was en dat hij zich goed heeft laten informeren voordat hij zijn geld in spullen investeerde. Hij is hennep gaan telen om extra inkomsten te genereren.
Bovendien is bij de ruiming van de hennepplantage wederom opgemerkt dat er hennepplanten zijn afgevoerd. Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de aangetroffen planten in de kwekerij daadwerkelijk hennepplanten betreffen. Dat ten aanzien van het materiaal een cannabistest en een rapport van het NFI ontbreken, doet daaraan niet af.
De enkele mededeling van verzoeker ter terechtzitting in eerste aanleg is echter onvoldoende om tot de conclusie te komen dat het in casu inderdaad om hennep c.q. planten gaat die de in de Opiumwet verboden werkzame stof bevat. De ervaring van de verbalisant doet hier niets aan af, ook niet in onderling verband en samenhang bezien.
De beslissing van het hof op dit punt is derhalve onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, althans niet zonder meer begrijpelijk.
Op grond van voorgaand middel is verzoeker van mening dat het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, voor vernietiging en verwijzing danwel terugwijzing in aanmerking komt.