Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand wegens overtredingen van de Opiumwet. Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat V.C. van der Velde. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De zaak betreft een eerdere veroordeling van de verdachte door het Gerechtshof Amsterdam, waarbij het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van hennepplanten in een kwekerij. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was dat de aangetroffen planten de werkzame stof bevatten die onder de Opiumwet valt, en dat er geen deskundig onderzoek was verricht. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verbalisant voldoende deskundigheid had om de planten als hennep te identificeren. De Hoge Raad heeft de beslissing van het hof bevestigd door te stellen dat de klachten van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en heeft het beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaard.