ECLI:NL:HR:2016:3410

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
15/04832
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 september 2015. De verdachte, geboren in 1966, had beroep in cassatie ingesteld tegen een veroordeling door het Gerechtshof. De advocaat van de verdachte, O.N.J. Maatje, diende een schriftuur in, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de cassatieprocedure naar voren werden gebracht, geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een partij om voldoende belang te hebben bij het instellen van cassatie. De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten niet voldoende waren om het beroep in cassatie te rechtvaardigen. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt en de vereisten voor het instellen van een cassatieberoep onder de aandacht brengt. De uitspraak is gepubliceerd in de rechtspraak en is relevant voor toekomstige cassatieprocedures.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/04832
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 september 2015, nummer 22/002279-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Zaaknummer: S 15/04832
SCHRIFTUUR, houdende een middel van cassatie in de zaak van:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1966
verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 september 2015, parketnummer 22-002279-13, waarbij verzoeker tot straf is veroordeeld.
MIDDEL
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder heeft het Hof geschonden dan wel de naleving verzuimd van artikel 359 jo. artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering omdat het Hof de bewezenverklaring niet naar behoren heeft gemotiveerd.
Toelichting
's Hofs bewijsoverwegingen houden onder meer in (bestreden arrest, blz. 5):
"De verdachte had vóór de brand gehoord dat de eigenaar wilde dat zijn boerderij in brand zou worden gestoken. De verdachte heeft daarover onder meer tegen over de politie verklaard: "Ik ben in contact gekomen met [betrokkene 1] omdat hij getild was voor anderhalve ton door een man en die wilde hij een lesje leren. [betrokkene 2] en ik moesten die man terug pakken. Dat lukte niet volgens [betrokkene 1] want die man was te slim en die had nooit contanten. Hierna kwam het idee van de brand. " En meteen daarop volgend heeft de verdachte verklaard dat de betaling contant is gegaan".
Kennelijk heeft het Hof zijn overtuiging dat [verdachte] op het niveau van medepleger bij de brandstichting betrokken is geweest mede gebaseerd op de omstandigheid dat [verdachte], verklarend over wanneer het idee van de brand kwam, "meteen daarop volgend" heeft verklaard dat de betaling contant is gegaan.
De hier relevante passage uit de verklaringen die [verdachte] ten overstaan van de politie heeft afgelegd is terug te vinden in bewijsmiddel 13 (arrest blz. 7) en houdt het volgende in:
"Ik ben in contact gekomen met [betrokkene 1] omdat hij getild was voor anderhalve ton door een man en die wilde hij een lesje leren. [betrokkene 2] en ik moesten die man terugpakken. Dat lukte niet volgens [betrokkene 1] want die man was te slim en die had nooit contanten. Hierna kwam het idee van de brand. Alle contacten liepen via [betrokkene 2] met [betrokkene 1] en ik denk dat [betrokkene 2] weer via [betrokkene 3] met [betrokkene 1] in contact kwam. "
Blijkens het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van verhoor van [verdachte] als verdachte (bewijsmiddel 13) stelt de verhorend verbalisant vervolgens een vraag aan [verdachte], luidend:
"Hoe is de betaling gegaan?",
en geeft [verdachte] antwoord op die vraag, inhoudend:
"Dat is allemaal contant gegaan".
Onbegrijpelijk, althans niet zonder nadere motivering, welke door het Hof niet wordt gegeven, begrijpelijk is dat het Hof zijn bewijsbeslissing mede heeft doen steunen op een "meteen daarop volgend(e)" verklaring die niet 'meteen daarop' is gevolgd. Dat klemt in het bijzonder nu hetgeen wèl meteen volgde geen betekenisloze opmerking is geweest, maar een uitdrukkelijke mededeling over hoe de contacten liepen, dus over een kwestie die relevant is voor de duiding van de mate van betrokkenheid van [verdachte], van welke relevantie temeer blijkt wanneer die mededeling wordt bezien in het licht van de verklaring van [betrokkene 4], vervat in het door het Hof als bewijsmiddel 2 gebezigde proces-verbaal van verhoor (arrest blz. 2), welke verklaring onder meer inhoudt:
"(…)
Die eigenaar van dat huis wist overal van. Het was in scene gezet, hij wist dus dat de brand gesticht zou gaan worden. Ik heb dit gehoord van [betrokkene 2]. Hij zei dit tegen [verdachte]".
SLOTSOM
Om de redenen, in het voorgaande vervat, moet worden geoordeeld dat het Hof de bewezenverklaring niet naar behoren heeft gemotiveerd, 's Hofs arrest kan mitsdien niet in stand blijven.