Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het besturen van een personenauto met een ongeldig verklaard rijbewijs. Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M.J.J.E. Stassen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten onvoldoende onderbouwd waren. De verdediging had in eerdere procedures aangevoerd dat de verdachte niet de bestuurder was van de auto die op 28 februari 2015 werd aangehouden. Het hof had echter enkel vastgesteld dat de verdachte aan de bestuurderszijde was uitgestapt en dat de verbalisanten de auto in het zicht hadden. De Hoge Raad vond dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het aannam dat de verdachte de bestuurder was, en dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen die de wet daaraan stelt. De Hoge Raad concludeerde dat het bestreden arrest niet in stand kon blijven en dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk was, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk de bestuurder was.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in stand blijft, maar dat de Hoge Raad geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft gedaan.