ECLI:NL:HR:2016:398

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
15/04935
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep in een burenrechtelijke zaak met betrekking tot een noodweg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het hof had eerder in een burenrechtelijke kwestie geoordeeld over de belemmering van de doorgang langs een door de rechter aangewezen noodweg, zoals geregeld in artikel 5:57 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland en het gerechtshof Amsterdam, die de basis vormden voor het cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep van [eiser] niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Dit oordeel was gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat [eiser] onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van [eiser] geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat deze klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. De advocaat van [eiser] had eerder gereageerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, maar dit leidde niet tot een andere conclusie.

In de beslissing verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk en veroordeelde [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] op nihil werden begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de strikte toepassing van artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering.

Uitspraak

11 maart 2016
Eerste Kamer
15/04935
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/14/158246/KG ZA 14-365 van de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2014;
b. het arrest in de zaak 200.163.493/01 KG van het gerechtshof Amsterdam van 25 augustus 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 29 januari 2016 op dat standpunt gereageerd.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 29 januari 2016 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3-10).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 maart 2016.