ECLI:NL:HR:2016:401

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
15/00948
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling en de proeftijd in het strafrecht

In deze zaak gaat het om de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van een verdachte, die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd, wat leidde tot een vordering tot herroeping van de VI. De Hoge Raad oordeelt dat de stelling van de verdachte dat de proeftijd reeds was verstreken op het moment van de gepleegde feiten, een feitelijk onderzoek vereist. Dit onderzoek kan niet voor het eerst in cassatie worden ingeroepen. De Hoge Raad bevestigt dat het Hof niet hoefde te onderzoeken of de strafbare feiten na afloop van de proeftijd zijn gepleegd, gezien het standpunt van de verdediging dat de VI formeel herroepen kan worden. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte en bevestigt de beslissing van het Hof, waarbij de vordering tot herroeping gedeeltelijk is toegewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van feitelijk onderzoek bij de beoordeling van de proeftijd en de voorwaarden van de VI.

Uitspraak

15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 15/00948
CB/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 december 2014, nummer 23/004980-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
2.2.1.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter bevestigd met aanvulling van gronden. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter waarin het mondeling vonnis is aangetekend, houdt omtrent de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling het volgende in:
"Parketnummer: 15/706189-13 en 99/000030-14
(herroeping VI)
(...)
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering d.d. 7 oktober 2013 gevorderd dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde in de zaak met nummer 99-000030-14 voor een periode van 365 dagen herroept, nu veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten zoals ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 15/706189-13.
(...)
De politierechter is van oordeel dat er, gelet op de overige inhoud van dit vonnis, waaronder met name de 2233 ten laste van verdachte bewezen verklaarde strafbare feiten, termen zijn de vordering gedeeltelijk toe te wijzen, te weten voor een periode van 180 dagen. De politierechter zal daarbij adviseren dat aan de voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden worden verbonden op de wijze zoals voorgesteld door de reclassering."
2.2.2.
Het Hof heeft omtrent de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling aanvullend nog het volgende overwogen:
"Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de overwegingen van de politierechter ten aanzien van de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling met zaaknummer 99-000030-14 aanvult als hierna is weergegeven.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte in de zaak met zaaknummer 99-000030-14 in Duitsland tot een gevangenisstraf van 4 jaar is veroordeeld wegens invoer van cocaïne. De verdachte heeft van deze straf 2,5 jaar uitgezeten. Volgens de raadsman is de verdachte naar Nederlandse maatstaven zeer zwaar gestraft; bij een veroordeling in Nederland voor een vergelijkbaar feit, zou slechts een relatief gering deel van de uitgezeten gevangenisstraf als sanctie zijn opgelegd. De raadsman is van oordeel dat weliswaar formeel gezien de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen, maar dat er gelet op het voorgaande materieel reden is voor afwijzing van de vordering. De verdachte zou als gevolg van de herroeping zijn woning verliezen dit terwijl hij deze met veel moeite heeft gekregen.
Het hof overweegt hieromtrent dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd zich richt tegen de 'omzetting' en de tenuitvoerlegging in Nederland van de in Duitsland opgelegde straf. Dergelijke bezwaren (hadden) kunnen worden ingebracht in de WOTS (Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen)-procedure, maar hebben geen relevantie in het kader van de beoordeling van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het hof gaat dan ook voorbij aan hetgeen door de raadsman op dit punt is betoogd. Overigens ziet het hof geen aanleiding de vordering toe te wijzen zoals door de advocaat-generaal is verzocht."
2.3.
Het middel berust op de - voor het eerst in cassatie betrokken - stelling dat de proeftijd reeds was verstreken op het moment dat de strafbare feiten zijn gepleegd op grond waarvan de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is gedaan. Die stelling vergt, mede gelet op het bepaalde in art. 15c, vierde lid, Sr dat de proeftijd niet loopt gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, een onderzoek van feitelijke aard, zodat daarop niet voor het eerst in cassatie met vrucht een beroep kan worden gedaan. Anders dan in de toelichting op het middel nog wordt aangevoerd behoefde het Hof in dit geval in zijn uitspraak ook niet te doen blijken te hebben onderzocht of de strafbare feiten (mogelijk) na afloop van de proeftijd zijn gepleegd, mede gelet op het door de verdediging in hoger beroep ingenomen standpunt dat "formeel gezien de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen".
2.4.
Op het voorgaande stuit het middel af.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 maart 2016.