Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
15 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak van 10 februari 2015 en oordeelt dat de bewijsvoering niet voldoende is om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk deel uitmaakte van een op de handel in verdovende middelen gericht samenwerkingsverband. De Hoge Raad stelt vast dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als deelnemer aan de organisatie, omdat niet is aangetoond dat hij een aandeel heeft gehad in of heeft ondersteund bij de gedragingen die verband houden met het oogmerk van de organisatie. De bewezenverklaring van de deelname aan de criminele organisatie is derhalve niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.