ECLI:NL:HR:2016:406

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
14/04141
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over deelneming aan een criminele organisatie en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak van 10 februari 2015 en oordeelt dat de bewijsvoering niet voldoende is om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk deel uitmaakte van een op de handel in verdovende middelen gericht samenwerkingsverband. De Hoge Raad stelt vast dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als deelnemer aan de organisatie, omdat niet is aangetoond dat hij een aandeel heeft gehad in of heeft ondersteund bij de gedragingen die verband houden met het oogmerk van de organisatie. De bewezenverklaring van de deelname aan de criminele organisatie is derhalve niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/04141
DAZ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 juli 2014, nummer 21/009376-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Blijkens de daarvan opgemaakte akten is het beroep niet gericht tegen "de partiële vrijspraak ten aanzien van het witwassen van geld onder feit 1". Aan deze beperking moet evenwel, gelet op HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, worden voorbijgegaan.
Namens de verdachte heeft M. Berndsen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch alleen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van het "deelnemen aan een criminele organisatie" ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 7] en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en andere natuurlijke personen welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote hoeveelheden) hennep en/of hasjiesj (steeds meer dan 30 gram)."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, welke gedeeltelijk zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 14.
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk (vgl. HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264).
2.4.
Uit de bewijsvoering kan naar de kern worden afgeleid dat de verdachte als voormalig leidinggevende of baliemedewerker betrokken is geweest bij een coffeeshop, dat hij een broer is van medeverdachten van handel in hennep en hasjiesj en dat op zijn - niet door hemzelf bewoonde - GBA-adres hasjiesj, weed en vooraf gedraaide joints zijn aangetroffen. Daaruit kan evenwel nog niet volgen dat de verdachte behoorde tot een op de handel in hennep en hasjiesj gericht samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in, of heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk en derhalve in de bewezenverklaring vermelde periode aan die organisatie heeft "deelgenomen" in de hiervoor bedoelde betekenis. De bewezenverklaring van feit 1 is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 maart 2016.